Afscheidsspeech
RELUS TER BEEK nam maandagavond met een interessante rede afscheid als minister van defensie. Niet officieel. Hij zal nog vele maanden op het Haagse Plein zetelen, zeker tot aan de verkiezingen, en zeker ook nog lang daarna, want het is niet erg waarschijnlijk dat een nieuw kabinet snel zal worden geformeerd.
Nog minder waarschijnlijk is het dat - als de PvdA al van dat kabinet deel uitmaakt - de post van defensie opnieuw aan een sociaal-democraat zal worden toevertrouwd. Zelfs na de grote verkiezingszege van de PvdA in 1977 hechtte de partij niet zo veel waarde aan deze post dat zij hem wilde houden. Als de formatie van het tweede kabinet-Den Uyl was gelukt, dan was er geen PvdA-man minister van defensie geworden, ook al hadden Vredeling en Stemerdink, die die post in het eerste (en dus enige) kabinet Den Uyl hadden bezet, dat zeer succesvol en tot de verbeelding sprekend gedaan.
Na deze verkiezingen heeft de PvdA er geen tien zetels bij, maar zal zij in triomf verkeren als er niet meer dan tien zetels verloren zijn gegaan. Er is dus niet al te veel politiek vernuft voor nodig om tot de slotsom te komen dat het einde van Ter Beeks carriere als bewindsman van defensie zo goed als zeker is.
Met zijn rede Balans en perspectief - het defensiebeleid in het recente verleden en de nabije toekomst heeft de minister dit zekere voor het onzekere genomen en zijn ministerschap afgerond met een klinkend verhaal, waarin het eigen beleid wordt voorgesteld als een geslaagde invulling van het eigen gelijk. De keuzen die drie jaar geleden in de Defensienota werden gemaakt, zijn de juiste gebleken en daarop gebaseerde herstructurering van de krijgsmacht verloopt succesvol, aldus Ter Beek.
Als voornaamste probleem ziet hij dat het vredesdividend nu op is. Sinds 1989 is de defensiebegroting met twintig procent gedaald en verder kan er niet bezuinigd worden, stelt hij zonder een slag om de arm te maken. In zijn rede maakte hij er geen gewag van, maar met dit standpunt wijst hij stilzwijgend maar categorisch het verkiezingsprogram van zijn eigen partij af, dat in de komende vier jaar nog eens negenhonderd miljoen gulden op defensie wil korten. Het is een ander teken dat Ter Beek niet denkt terug te keren op dit departement. (Tenzij de PvdA bij een eventueel regeerakkoord kiezersbedrog pleegt door de beloofde bezuinigen te schrappen.)
Bij de success-story die de bewindsman ter afsluiting van zijn ministerschap vertelde, maak ik drie kanttekeningen.
Ter Beek stelt de herstructurering van de Nederlandse krijgsmacht in het teken van de internationalisering en de europeanisering. Instemmend citeert hij zichzelf, twee jaar eerder: de Nederlandse krijgsmacht zal nooit meer zelfstandig en op z'n eentje in actie komen. Hij schijnt dit als een verrassende nieuwigheid te beschouwen, maar in feite is het aantal keren dat het koninkrijk Nederland (en zijn voorganger de Republiek) helemaal op z'n eentje oorlog voerde, op de vingers van een hand te tellen.
De consequentie van dit inzicht is dat er op alle mogelijke manieren moet worden samengewerkt en geintegreerd. De landmacht gaat zo in hoofdzaak op in een gezamenlijk Duits-Nederlands legerkorps.
Toch is er iets vreemds aan de wijze waarop dit beleid heeft uitgewerkt. De krijgsmacht is straks bijna gehalveerd in mankracht, van 160.000 naar 70.000. Maar er is geen enkel substantieel onderdeel in het kader van de internationalisering en Europese taakverdeling opgeheven. Marine, luchtmacht en landmacht zijn kleiner, maar verder is alles bij het oude gebleven. Sterker nog: er zijn nieuwe onderdelen bijgekomen, met name de luchtmobiele brigade.
Er bestaat met andere woorden een - kostbare - tegenstelling tussen Ter Beeks politiek van integratie en het feitelijk in stand houden van een krijgsmacht die nog van alle markten thuis is.
De tweede kanttekening betreft de uitbreiding van het toch al zo verscheiden arsenaal van het leger met de luchtmobiele brigade. Het is nog te vroeg om daar definitieve uitspraken over te doen, maar tot nu toe is in het geheel niet gebleken dat het opzetten van deze brigade inderdaad de verstandige keuze is geweest die Ter Beek erin ziet.
Hij baseert die mening onder andere op de eerste inzet van de brigade: het bataljon dat nu bij Unprofor in Bosnie dient. Maar dat bataljon is helemaal niet ingeschakeld volgens het model waarvoor de luchtmobiele brigade werd opgericht. Het opereert als een traditionele eenheid pantserinfanterie, zij het dat om een nog altijd niet opgehelderde reden de pantservoertuigen die het bataljon zijn toebedeeld, niet zijn uitgerust met een 25 mm-kanon in een geschutskoepel, zoals normaal bij de landmacht.
De derde kanttekening gaat over de ontwikkeling naar een geintegreerde Europese defensie, zoals die is voorzien in het Verdrag van Maastricht. Ter Beek maakt in zijn rede veel woorden vuil aan de weg naar dat doel en de noodzaak ervan. Maar wat ontbreekt is ook maar een heldere gedachte hoe die omzetting van een nationaal in een Europees defensiebeleid tot stand kan komen. Daarmee hangt niet alleen de afscheidsrede van Ter Beek, maar ook het Nederlandse defensiebeleid uiteindelijk in de lucht.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 23-03-1994