Alweer Srebrenica

HOEVEEL boeken en onderzoeken zijn inmiddels al aan de val van Srebrenica gewijd? Het houdt maar niet op. De meest recente bijdrage is het rapport van een commissie onder voorzitterschap van Jos van Kemenade. Commissarissen van de koningin hebben tijd voor zulke klusjes.

In de vele bijlagen is het smullen van van alles en nog wat, over hoe het soms toegaat op het ministerie van Defensie en in de krijgsmacht. Maar van wezenlijk belang voor de kwestie-Srebrenica is dit alles niet. Het rapport zelf is nietszeggend in zijn conclusies dat er van alles mis was bij de organisatie van en de communicatie binnen het departement van Defensie.

Die conclusie is namelijk altijd juist, zeker in crisissituaties. Als men de term 'ministerie van Defensie' in het rapport vervangt door 'ministerie van Justitie', 'Gemeentelijk Vervoerbedrijf Amsterdam' of 'Royal Dutch/Shell' (ten tijde van de affaire-Brent Spar) zou er geen letter aan veranderd hoeven te worden.

Maar het rapport maakte niet alleen daarom geen eind aan de discussie over Srebrenica. In het weekblad Intermediair toonde Jerome Inen al aan dat Van Kemenade geheel ten onrechte akkoord was gegaan met de officiele lezing van het beroemde incident met het filmrolletje.

Inmiddels beraadt de Kamer zich over een volgend onderzoek, een parlementaire enquete die zou moeten worden uitgevoerd door de Eerste Kamer. De Tweede Kamer zou zo'n enquete niet met goed fatsoen kunnen uitvoeren, want vrijwel Kamerbreed besloot deze indertijd tot de stationering van een Nederlandse VN-eenheid in de enclave Srebrenica. Dat was een van de vier centrale politieke beslissingen in het drama Srebrenica. Het zou de Tweede Kamer niet passen rechter in eigen zaak te zijn.

De eerste centrale beslissing in de kwestie-Srebrenica was het besluit van de Veiligheidsraad de enclave, met vijf andere in Bosnie, tot safe area te proclameren, met daaraan gekoppeld de niet-beslissing akkoord te gaan met een militair volstrekt ontoereikende VN-bescherming van die enclaves.

De tweede was die van regering en Tweede Kamer om Nederlandse troepen aan Unprofor af te staan om het eerste VN-garnizoen voor Srebrenica, dat uit Canadese militairen bestond, te vervangen - een taak die geen enkele andere lidstaat op zich wilde nemen. De militaire adviseurs van minister Ter Beek van Defensie vonden dat die taak te veel risico met zich mee bracht. Maar generaal Couzy diende niet zijn ontslag in toen de minister dat advies negeerde.

De Tweede Kamer, met uitzondering van de Socialistische Partij, drong per motie aan op deelname van een Nederlandse eenheid aan de bescherming van de safe area. Geen wonder: de dienstplicht was willens en wetens afgeschaft om soldaten zonder problemen te laten deelnemen aan vredesoperaties; de Luchtmobiele Brigade is juist in het leven geroepen voor een operatie als deze. (Al moesten de Dutchbatters voor uitzending worden omgeschoold tot gewone pantserinfanteristen.)

De derde cruciale beslissing had tussen maart en juli 1995 genomen moeten worden. Al snel nadat Dutchbat 3 Dutchbat 2 in Srebrenica had afgelost begonnen de Bosnische Serviers de bevoorrading van het VN-bataljon nog meer te bemoeilijken dan daarvoor al gebruikelijk was geworden en legde deze ten slotte geheel lam. Stukje bij beetje werd daardoor de toch al minieme gevechtskracht van het bataljon gesloopt.

Zowel bij de VN als bij Defensie was dit bekend. Maar in plaats van bijvoorbeeld een ultimatum aan Mladic en Karadzic te stellen om het overeengekomen vrije verkeer met Dutchbat te herstellen, deden de verantwoordelijke VN-commandanten niets en zocht Nederland koortsachtig naar een staat die bereid was het bataljon in Srebrenica op te volgen als zijn tour er begin juli 1995 opzat.

Het uitblijven van een duidelijke politieke reactie is zonder twijfel door Mladic en zijn broodheer Milosevic opgevat als signaal dat zij hun gang konden gaan met het opruimen en uitmoorden van de enclave Srebrenica.

De vierde beslissing viel evenmin. Dat was die tot het geven van massale luchtsteun aan Dutchbat 3, toen de Serviers de aanval op Srebrenica al begonnen waren. Voorzover Unprofor over een militaire strategie beschikte voor het geval dat de lichtbewapende vredesmacht zelf werd aangevallen, was deze gebaseerd op massale Navo-luchtaanvallen op de agressor. Maar toen het echt zo ver was, bleven die luchtaanvallen uit.

Dit zijn de vier beslissingen (en niet-beslissingen, zoals politicologen het noemen) die het drama van Srebrenica onvermijdelijk maakten. Elk serieus onderzoek zou zich moeten concentreren op de vraag hoe twee van deze besluiten tot stand zijn gekomen en waarom, maar ook op de vraag waarom de andere twee niet werden genomen.

Men mag aannemen dat de onderzoekers van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie dat ook inderdaad zullen doen. Ze zullen daarbij op dezelfde onoplosbare problemen stuiten als eventuele parlementaire enqueteurs: onwil en onvermogen bij de VN en bevriende staten om relevante informatie ter beschikking te stellen. Zo'n enquete lijkt mij daarom geen geschikt middel om een antwoord te krijgen op die centrale vragen.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
09-12-1998

« Terug naar het overzicht