Ambtenaar van het jaar

Ambtenaar van het jaar

D66 schoof Van der Laan niet naar voren vanwege haar deskundigheid of politieke ervaring, want die had ze geen van beide.

bart tromp

Geen beklagenswaardiger politiek ambt in Nederland dan dat van minister of staatssecretaris. Hij of zij laat zich benoemen in de wetenschap opgezadeld te worden met een programma dat is opgesteld zonder dat de nieuwbakken bewindspersoon er ook maar enige zeggenschap in heeft gehad. (Tenzij deze deel heeft uitgemaakt van het handjevol gelukkigen dat het regeerakkoord heeft geschreven, waarin het regeringsbeleid voor de komende vier jaar is vastgelegd.)

In het geval van de staatssecretaris van Cultuur houdt dat onder andere in dat op de begroting voor de kunsten op jaarbasis negentien miljoen euro moet worden bezuinigd. Dat is veel meer dan het lijkt. Want kunstinstellingen hebben, net als andere organisaties en bedrijven, te maken met jaarlijks stijgende lasten. Stilstand is al achteruitgang.

De nieuwe staatssecretaris heet Medy van der Laan, lid van D66, en ooit ‘ ambtenaar van het jaar’. D66 schoof haar niet naar voren vanwege haar deskundigheid of politieke ervaring, want die had ze geen van beide toen ze aantrad.

Dat ze van haar beleidsterrein niets wist, vond ze juist een voordeel: dat leidde tot een onbevangen blik bij ‘ het managen’ van de sector.

Dit alles is helemaal niet bijzonder in de hedendaagse Nederlandse politiek, waar gebrek aan kennis van zaken algemeen als aanbeveling voor een ministerschap geldt. Denk aan recente politieke succesnummers als Annemarie Jorritsma op Economische Zaken, Karin Adelmund op Onderwijs of Frank de Grave op Defensie. En natuurlijk aan de voorganger van Van der Laan, Rick van der Ploeg. Omdat bewindslieden zichzelf niet willen zien als tijdelijke ambtenaren, die andermans regeerakkoord trouwhartig uitvoeren, willen ze graag hun beleidsterrein met een eigen geurvlaggetje markeren.

Het geurvlaggetje van Van der Laan werd vorig jaar gehesen, toen de nieuwe staatssecretaris in een toespraak meedeelde dat zij bij de haar opgelegde bezuiniging de uitvoerende kunsten zou ontzien en de botte bijl vooral neer zou laten komen op ondersteunende instellingen. Dat klinkt wel sympathiek als je er verder niet over nadenkt. Wie dat wel doet, moet wel concluderen dat hier op zijn best van kortzichtigheid sprake is. Want ófwel gaat het om instellingen die noodzakelijk zijn om uitvoerende kunsten te doen functioneren – en in dat geval gaat bezuinigen op de eerste onherroepelijk ten koste van de laatste; zonder decorbouwers en een toneelmeester kunnen toneelspelers niet optreden – ófwel dragen zulke instellingen niets bij aan uitvoerende kunsten, maar dan is het onzin ze ondersteunend te noemen.

De geurvlag van de staatssecretaris kwam dan ook halfstok te hangen toen de Raad voor Cultuur, haar voornaamste adviseur, dit onderscheid feitelijk niet toepasbaar verklaarbaar in zijn Cultuurnota. (Daarin adviseert de Raad de staatssecretaris over de 833 subsidieaanvragen die kunstinstellingen hebben ingediend voor de periode 2005-2009.) Haar eigen ambtenaren zijn kennelijk niet deskundig genoeg voor zo’n karwei , dus huurde zij onmiddellijk Bureau Berenschot in om haar van een advies te voorzien waarin te lezen zou zijn dat wel degelijk zinvol op ‘ ondersteunende kunstinstellingen’ te bezuinigingen valt. Berenschot zocht niets uit en maakte op basis van enkele vooronderstellingen een rekensom die de staatssecretaris gelijk gaf. Is dat niet wonderbaar? Omdat Berenschot geen enkele moeite deed uit te zoeken wat zogenaamde ondersteunende kunstinstellingen feitelijk doen, deugen zijn vooronderstellingen niet. Het bureau stelt bijvoorbeeld dat het bestaan van acht instellingen op het terrein van het bewaren en in kaart brengen van het muzikale erfgoed wijst op een versnippering die overwonnen kan worden door ze allemaal onder te brengen in één muziekinstituut. Maar het Nationaal Pop Instituut houdt zich met geheel ander zaken bezig dan de Koninklijke Vereniging voor Muziekgeschiedenis. Ze onderbrengen in één instituut zou even zinnig zijn als het afdwingen van één bond voor alle balsporten. De bewindsvrouw heeft echter al aangekondigd er ondanks de onnozelheid van dit advies aan vast te willen houden. Anders dan in de kunstsector werken bij Berenschot geen vrijwilligers. Het heeft haar dus een bom duiten gekost om haar voor te laten rekenen hoe je op kunst moet bezuinigen. Gelukkig is voor zulke adviezen altijd wel belastinggeld beschikbaar.

Van een politiek bestuurder zou je iets anders verwachten. Maar Medy van der Laan is er kennelijk op uit andermaal de titel ‘ ambtenaar van het jaar’ in de wacht te slepen.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
08-07-2004

« Terug naar het overzicht