Amerikaanse overmoed


Elsevier 25-01-2003    

Een stellige belofte in het verkiezingsprogramma van George Bush jr luidde dat hij de Amerikaanse krijgsmacht niet zou opzadelen met oneigenlijke taken als ‘peace keeping’ en ‘nation building’. Zijn nationale veiligheidsadviseur, Condoleeza Rice, vatte het later plastisch samen: ‘De 82e luchtlandingsdivisie is er niet om kinderen naar school te brengen’. Een domme opmerking, zeker voor een zwarte Amerikaan. In 1958 stuurde president Eisenhouwer deze elite-eenheid naar Little Rock, Arkansas, om  zwarte studenten de toegang tot de universiteit te verlenen die gouverneur Faubus hen  had ontzegd..

            De verkiezingsbelofte van kandidaat Bush jr was overigens geheel in lijn met de bestaande doctrine van US Army om ‘mission creep’ – meer doen dan het strict militaire, bijvoorbeeld bij vredesoperaties als in Bosnië – te allen tijde te vermijden.

            Nu echter zijn plannen uitgelekt die in geheel tegenovergestelde richting gaan. Deze voorzien in een langdurige bezetting van Irak met vele tienduizenden Amerikaanse militairen nadat Irak verslagen is en Saddam Hoessein dood is of gevangen genomen. Tijdens die bezetting zal het land gereconstrueerd worden als een democratische staat en  wordt de bevolking is deze zin heropgevoed.  Irak wordt zo voorbeeld voor een Amerikaans democratiseringsoffensief in het hele Midden-Oosten. De Wilsoniaans-militaristische vleugel die kennelijk in de regering Bush nu aan het langste eind trekt, ziet dit project als een herhaling van wat er na de Tweede Wereldoorlog met West-Duitsland en Japan is gedaan.

            De vergelijking van het huidige Irak met Duitsland en Japan in 1945 is echter een politieke misvatting van formaat. Washington heeft de neiging vooruit te kijken, maar in dit geval is het verstandig eerst het verleden te raadplegen.

            Irak is nog maar vijftig jaar een onafhankelijke staat. Mesopotamië  kreeg deze naam toen bij vredesconferentie van Versailles (1919) de overwinnaars besloten drie wilaya’s (provincies) van het Osmaanse rijk samen te voegen tot een ‘mandaatgebied’ van de Volkenbond, waarbij Groot-Brittannië het mandaat mocht  uitoefenen. Dat was vanwege de strategische positie van het gebied ten opzichte van Brits-Indië en vanwege de olie. De bevolking leefde nog grotendeels in stamverband en er waren grote verschillen in cultuur en godsdienst tussen de Shi’ítische bewoners van de zuidelijke wilaya, Basra, de Soennitische  in die van Bagdad en de Koerden in het noordelijke, Mossoel. Voorzover er sprake was van een opkomend nationalisme, was dat een Arabisch, niet een mesopotamisch nationalisme.

            De Britten verwachtten dat juist deze interne tegenstellingen het makkelijker zouden maken de macht in het mandaatgebied uit te oefenen. Maar de opstand die na hun aantreden in mei 1920 uitbrak was algemeen Tienduizenden Irakezen werden gedood en uiteindelijk werd het land pas min of meer gepacificeerd toen Churchill, toen minister van Koloniën, een goedkope en effectieve strategie bedacht om troepen uit te sparen, door met pantserwagens en vooral vliegtuigen de opstandelingen te lijf te gaan. Dit leverde de noviteit op van massale bombardementen op burgers,  waarbij overigens ook gifgas werd gebruikt. De Britse positie werd op een treffende wijzer getypeerd door de belangrijkste adviseur van de Hoge Commissaris in Bagdad: ‘Wij kunnen het land niet achterlaten in de chaos die wij er teweeg hebben gebracht.         

            Toen de Fransen de net door de bevolking geproclameerde koning van hun mandaatgebied Syrië afzetten, haalden de Britten deze in als nieuwe koning van het nieuwe Irak..  Feisal was namelijk  lid van het Hasjemitische vorstenhuis dat groot gezag genoot omdat het eeuwenlang de heilige steden Mekka en Medina had beschermd. (Maar na de oorlog waren de Hasjemieten verjaagd door Ibn Saoed.)

            De Britten regelden dat bij een volksstemming 96% van de Irakezen zich voor Feisal als koning uitsprak. De rust  in Irak  werd daarna gegarandeerd door een Brits-getraind leger, waar nodig bijgestaan door een in Habaniya bij Bagdad gestationeerde Britse luchtmacht. Maar die rust duurde nooit lang, ook niet nadat Irak in 1932 formeel onafhankelijk werd. (De  laatste basis van de RAF in Irak ging pas in 1956 dicht.) Het leger was in feite de enige nationale institutie; het handhaafde echter niet alleen de binnenlandse rust, het zorgde ook op gezette tijden voor onrust door te rebelleren en maakte in 1958 een eind aan de  Hasjemitische  monarchie.

            De Britse pogingen tot ‘nation building’in de jaren twintig liepen niet alleen op niets uit, zij werkten averechts in de zin dat zij de mogelijkheden tot staats- en natievorming in Irak lange jaren beperkten. Het is pijnlijk maar onmiskenbaar dat pas de laatste kwart eeuw van een staatsvormingsproces in Irak sprake is, dat niet alleen tot militarisering van de samenleving heeft geleid, maar ook van het land het meeste geletterde en ontwikkelde in de Arabische wereld heeft gemaakt, althans tot de Golfoorlog.

            Het lijkt mij niet erg waarschijnlijk dat een Amerikaanse bezetting succesvoller zal zijn dan de Britse tachtig jaar eerder.

Bart Tromp

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
25-01-2003

« Terug naar het overzicht