Amerikaanse partijstrijd

DAAROVER zijn alle geleerden en commentatoren het de laatste jaren wel eens: het einde der ideologieen is alsnog aangebroken. In de jaren vijftig was dit ook al geproclameerd, vooral door ex-marxistische Amerikaanse sociologen, zoals Seymour Martin Lipset en Daniel Bell. Hun centrale these luidde dat er - in elk geval in het Westen - geen sprake meer was van serieuze politieke meningsverschillen. Bell drukte zich voorzichtiger uit, maar Lipset schreef onomwonden dat politiek daarom in de westerse democratieen overbodig was geworden. Hier ging het enkel nog om de oplossing van technische problemen.

De kenner herinnerde zich bij dit triomfalisme ongetwijfeld de utopie van Friedrich Engels en Karl Marx: in het stadium van het socialisme was politiek overbodig geworden. Het bestuur over mensen had dan plaatsgemaakt voor de administratie van zaken. Eigenlijk waren de ex-marxisten niet zo ver van hun geloof afgevallen. Ze hadden 'socialisme' simpelweg door 'democratie' vervangen.

Niettemin vond hun denkbeeld algemeen instemming, totdat dit akkoord werd overstemd door de ketelmuziek van de jaren zestig. Maar na de ineenstorting van het communisme herrees de these van het einde der ideologieen uit zijn as. Als deze these juist is, betekent die ook het einde van politieke partijen, voorzover ze zijn gebaseerd op principieel verschillende uitgangspunten. (Partijen bestemd om een specifieke - etnische, religieuze - achterban te bedienen of om onder elkaar publieke ambten te verdelen, hebben hier natuurlijk geen last van.)

In Nederland worden de vorming en het voortbestaan van een zogeheten paarse coalitie aangevoerd als overtuigend bewijs dat tussen de voornaamste politieke partijen geen programmatische verschillen meer bestaan.

Ik zeg niet dat de hernieuwde these van het einde van de ideologieen helemaal onzin is, al laat deze ook een andere interpretatie toe. Namelijk dat de vroegere linkse partijen zich met huid en haar hebben bekeerd tot het nog net dominante neoliberalisme.

Dat geldt in elk geval in hoge mate voor de Democratisch Partij in de Verenigde Staten, die al voordat William Jefferson Clinton president werd, sterk naar rechts was opgeschoven. Een van de opmerkelijke aspecten van de impeachment-crisis is niettemin hoezeer deze tot tegengestelde partijpolitieke blokken heeft geleid. In het Huis van Afgevaardigden waren er bij de beslissende stemming maar vijf Democraten die met de Republikeinen meestemden. Andersom was het net zo.

Fracties in het Amerikaanse Congres zijn buitengewoon zwak georganiseerd. Dat was ook de opzet van de Founding Fathers van de Amerikaanse grondwet, die als de dood waren voor partijvorming. Iedere senator, iedere Congressman moet zijn zetel op eigen kracht verwerven. De partij doet er nauwelijks toe, want de verkiezingsfondsen dient hij of zij zelf bijeen te brengen. De keerzijde is dat er niet of nauwelijks een basis is voor fractiediscipline. Politiek in de VS geldt daarnaast al heel lang als veel minder ideologisch bepaald dan die in Europese staten.

Dit maakt de uitslag van de stemming over impeachment zo bijzonder. Hier was kennelijk wel sprake van een precieze partijpolitieke en ideologisch bepaalde tegenstelling. De uitslag was des te merkwaardiger, omdat deze geheel in strijd was met de publieke opinie, waarin zich al vanaf het begin der vijandelijkheden en keer op keer een zeer grote meerderheid tegen impeachment aftekende. Juist in het Amerikaanse stelsel, waarin het Huis elke twee jaar opnieuw wordt gekozen, is er een nogal rechtstreekse relatie tussen kiezer en gekozene. Daarom is het geen raadsel dat de Democraten vrijwel unaniem tegen de articles of impeachment stemden.

De even grote unanimiteit van de Republikeinen behoeft een andere verklaring. Deze is te vinden in de verandering van het Amerikaanse partijstelsel. Juist de Republikeinse Partij is steeds minder afhankelijk van leden en steeds meer van goedgeorganiseerde belangengroepen en ondernemingen. Bij het laatste congres van Lincolns Grand Old Party bestond meer dan de helft van de afgevaardigden uit miljonairs.

Bovendien is de invloed van fundamentalistisch-christelijke groeperingen buitengewoon groot. Meer dan Democratische volksvertegenwoordigers zijn Republikeinen voor hun (her)verkiezing aangewezen op de geldelijke steun van een conglomeraat van fanatiek-rechtse, christelijk-kapitalistische organisaties.

Dat is de sleutel tot de fractiediscipline van de Republikeinen, want de mening van kiezers of partijleden is voor hen niet interessant. Het gaat allereerst om het geld voor (her)verkiezing.

Voor dit ultrarechtse Amerika bestaat het einde der ideologieen niet en is Bill Clinton de belichaming van het Kwaad. Niet vanwege zijn beleid, want hij heeft op een geslepen wijze zijn conservatieve tegenstanders de wind uit de zeilen genomen door hun programma op een andere manier uit te voeren. Hij is voor hen symbool van de verfoeide jaren zestig en bovendien de eerste Amerikaan sinds Truman die geen miljonair was toen hij het Witte Huis betrad.

Zolang er armen en rijken bestaan, zullen er ideologie en partijstrijd zijn. Daar wees Aristoteles al op. Hij krijgt in Washington nu op zonderlinge wijze gelijk.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
23-12-1998

« Terug naar het overzicht