Arrogante club beroepspolitici doet greep naar macht in PvdA

Morgen staat een nieuw beginselprogramma ter discussie op het PvdA-partijcongres in Utrecht. Maar volgens columnist en hoogleraar Bart Tromp wordt het congres gedomineerd door een zelfingenomen clubje beroepspolitici dat de kandidaat-voorzitters Booij en Van Bruggen promoot.

EEN ZOGENAAMD beginselprogramma is een uitvinding van de negentiende eeuw. Het behoort tot het repertoire aan actievormen van de sociale bewegingen die toen ontstonden.

Met name voor sociaal-democratische partijen was het programma van niet te overschatten belang. Andere nieuwe partijen waren politieke uitingsvorm van al bestaande groepen, op basis van geloof, regio of etnische achtergrond. Socialisten bestonden echter pas op basis van partijvorming. identiteit en aspiraties van die partij kwamen het duidelijkst tot uiting in het program. Zonder program geen partij. Dat is meer dan ooit het geval.

Die van 1912, 1937 en 1959 kwamen voort uit de behoefte om de partij strategisch en inhoudelijk te profileren in een veranderde samenleving. Die behoefte bestond vooral bij de leiding van de partij. Steeds nam herziening van het programma de vorm aan van een zorgvuldig nagaan van wat aan het voorgaande programma verouderd was en wat daarvan behouden moest blijven. Een derde gemeenschappelijk kenmerk van deze herzieningen was dat ze grotendeels gebaseerd waren op voorafgaande studies en rapporten. Het programma van 1959 was gebouwd op het rapport De weg naar vrijheid uit 1951, maar ook op talrijke artikelen en analyses van Joop den Uyl en Willem Banning. Tenslotte lag aan al deze herzieningen een duidelijke opvatting ten grondslag over wat ervan de hoofdlijn moest zijn.

Bij de opstelling van het programma van 1977 waren al deze voorwaarden niet vervuld. De leiding van de partij was er niet in geinteresseerd en vond het eigenlijk niet nodig dat de PvdA een nieuw beginselprogramma kreeg; de commissie die het nieuwe ontwerp maakte, besteedde geen enkele aandacht aan het voorgaande; zij bouwde niet voort op mogelijk voorwerk, met uitzondering van het sombere rapport-Mansholt en er was geen sprake van een centrale strategische doelstelling. Dat zijn de voornaamste factoren waardoor dit programma na zijn aanvaarding in 1977 geen enkele rol in de PvdA heeft gespeeld.

In 1992 besloot het congres van de PvdA tot opstelling van een nieuw beginselprogramma. Dit besluit is vervolgens genegeerd door opeenvolgende partijbesturen; treffende illustratie van de 'vernieuwing' van de PvdA, maar ook van de neergang van de interne partijdemocratie. Pas op het aanstaande congres staat een nieuw beginselprogramma weer op de agenda, op een manier die duidelijk maakt dat de huidige partijleiding er eigenlijk nog steeds geen zin in heeft. Het probleem van een beginselprogramma, zo legde vicevoorzitter Vreeman immers al lang geleden uit, is dat je eraan gehouden zou kunnen worden.

Het programma van 1977 verschilde van de voorgaande ook in het feit dat het over zo ongeveer alles ging. Beziet men de traditie van sociaal-democratische partijen, dan hebben daarin echter steeds drie thema's centraal gestaan.

Het eerste is de ontwikkeling van het kapitalisme en de consequenties daarvan voor de sociaal-economische orde en cultuur. Het tweede is politieke democratie en de wijze waarop deze niet alleen formeel maar ook materieel gestalte krijgt. Het derde thema is cultuur, als het domein waarin iedereen, met name via onderwijs, toegang hoort te krijgen tot de verworvenheden van de cultuur en tot volwaardig staatsburgerschap.

Terwijl men allerwegen kan vernemen dat politieke ideologieen er niet meer toe doen en zeker de sociaal-democratische, volgens sommigen aan succes, ten onder is gegaan, is er alle reden voor een hervormingsgezinde volkspartij om deze drie thema's te actualiseren.

Een van de voornaamste effecten van de werking van het kapitalisme is de vergroting van sociale ongelijkheid. Tot het begin van de jaren tachtig is deze tegengegaan dankzij politieke inspanningen, niet alleen van sociaal-democraten. Maar sindsdien neemt de ongelijkheid, op wereldschaal, maar ook in Nederland toe, en wel in een mate dat de 300 rijkste mensen over meer vermogen beschikken dan het armste derde deel van de wereldbevolking. Kapitalisme gedijt bij het afwentelen van de productiekosten op mens en milieu. In deze zin is de ecologische kwestie onderdeel van de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal.

Het is onzinnig om terug te vallen op een dogmatisch marxisme van honderd jaar geleden, maar niet om te constateren dat de huidige PvdA een wel heel onnozele en naieve conceptie heeft van de werking van de wereldeconomie.

De PvdA is vergeten dat de vrije markt de doodsvijand van het kapitalisme is; weet niet dat de meeste markten, ook in de Europese Unie door enkele ondernemingen worden beheerst; en werkt mee aan een economische politiek die er voorspelbaar toe leidt dat de nutsbedrijven en publieke voorzieningen in Nederland binnen tien jaar in handen zullen zijn gevallen van grote buitenlandse bedrijven, die niet in de behoeften van de Nederlandse consument maar in de winstverwachtingen van de aandeelhouder zijn geinteresseerd. Kortom, de analyse van het hedendaagse kapitalisme is de eerste taak voor een sociaal-democratische partij.

De ontwikkeling van de democratie is nauw verbonden met die van het kapitalisme. De concentratie van economische macht en de overheveling van instellingen die vroeger onder democratische controle stonden naar zo'n zeshonderd zelfstandige bestuursorganen betekent een uitholling van de politieke democratie.

Personen

Maar die uitholling wordt in het geslonken terrein van de politieke democratie zelf nog eens versterkt door de geleidelijke overgang van 'representatieve' naar 'plebiscitaire' democratie.

Bij representatieve democratie kiest de burger niet voor personen, maar voor een (globaal) programma. Bij plebiscitaire democratie kiest hij of zij op personen, die daarna wel uitmaken wat voor beleid zij vervolgens gaan voeren. Een democratie waarin burgers niets te zeggen hebben over het te voeren beleid, alleen maar over wie dat uitmaken, is echter geen democratie.

Het derde thema is cultuur, voor de sociaal-democratische beweging in de eerste plaats een kwestie van emancipatie. Vroeger (en voor delen van de bevolking nog steeds) was dat vooral een kwestie van het toegankelijk maken van onderwijs en cultuur. Volgens velen is dat nu wel gerealiseerd. Daar is gerede twijfel over op zijn plaats.

Voor de PvdA is de term 'beginselprogramma' nooit juist geweest. Het ging steeds om een 'diagnose van de bestaande maatschappij', vervolgens om de vraag hoe de beginselen van vrijheid en gelijkheid daarin tot hun recht kwamen en tenslotte om het bepalen van de strategie en middelen om het bestaande en het gewenste samen te laten vallen.

In de haastige notitie over een nieuw beginselprogramma 'De rode draden van de sociaal-democratie', die op het aanstaande congres van de PvdA ter discussie staat, mist men enerzijds de concentratie op de drie bovengenoemde thema's, anderzijds ontbreekt het aan zelfs maar een poging tot analyse van de samenleving. Over de PvdA zelf wordt al helemaal niets gezegd.

De PvdA is onder het mom van 'vernieuwing' een 'partij van de orde' geworden, waarin de dienst wordt uitgemaakt door een arrogante club van beroepspolitici (en zij die het hopen te worden), en waarin de partij-organisatie gereduceerd wordt tot een reclame- en campagnebureau van en voor de politieke leiding, en een uitzendbureau voor Eerste en Tweede Kamerleden die bij voorkeur geen basis in, of kennis van de PvdA hebben.

Dat twee betaalde krachten op het partijbureau, Booij en Van Bruggen, met zware steun van het partij-establishment voor het voorzitterschap kandidaat staan, demonstreert pijnlijk wat er mis is met de PvdA als partij van vrijwilligers en politieke idealen.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
19-02-1999

« Terug naar het overzicht