Beginselen

ZELFS HET GEDWONGEN vertrek van VVD-staatssecretaris Linschoten heeft de samenhang van het paarse kabinet niet aangetast, terwijl daarvoor allerwegen werd gespeculeerd over een afruil van staatssecretaris Schmitz (PvdA) en staatssecretaris Tommel (D66) als zoenoffer. Geen sprake van. Wij mochten getuige zijn van een klassiek dualistisch kamerdrama: volksvertegenwoordiging zendt een in opspraak gekomen bewindsman heen, ook al bleek dit volkvertegenwoordigingstoneel geheel en al monistisch vanuit Koks Torentje in scene gezet.

De stabiliteit van het kabinet lijdt tot nu toe ook niet onder het feit dat alleen de VVD garen bij spint bij paars. Bij peilingen staan D66 en PvdA voortdurend op verlies. Voor D66 was dit te verwachten, niet alleen omdat de partij wel erg goed scoorde bij de verkiezingen en alleen al daardoor electoraal kwetsbaar werd. Wat ook telt is dat de partij als deelnemer aan dit kabinet er niet in slaagt een eigen politiek gezicht te krijgen.

Het ministerie van buitenlandse zaken is wat dit aangaat de slechtst mogelijke positie voor een lijsttrekker. De sterkste bewindsman van D66 zit op economische zaken en voert een beleid waarop een VVD-minister trots zou zijn. Op sociaal-economisch terrein is D66 in de afgelopen twee jaar nog meer verrechtst dan de PvdA, met als gevolg dat het verschil met de VVD alleen voor fijnproevers valt waar te nemen.

D66 ziet zelf de kern van haar politieke identiteit in staatsrechtelijke hervormingen, maar dat heeft tot nu toe slechts geresulteerd in amateuristische voorstellen om het kiesstelsel te wijzigen, alsof daarmee de hedendaagse ontmondiging van de burger wordt tegengegaan.

Is de ongunstige positie van D66 op deze gronden te begrijpen, voor de PvdA ligt het anders. Deze is de grootste partij in de paarse coalitie en ze heeft daarom de minister-president geleverd. Maar in de peilingen doet ze het onveranderlijk slecht, dat wil zeggen: de PvdA scoort meestal nog lager dan bij de laatste verkiezingen voor de Tweede Kamer, toen de partij met een achteruitgang van twaalf zetels het grootste verlies uit haar geschiedenis boekte.

Sommigen zullen zeggen dat dit iets te maken moet hebben met de - uitzonderingen als Melkert en Vermeend daargelaten - zwakke PvdA-bewindslieden in het kabinet (die dan ook werden gerecruteerd als ging het om een CTSV-bestuur). Maar daartegenover staat toch de overweldigende populariteit van de minister-president. Diens probleem is echter vergelijkbaar met dat van Wijers: zij worden niet gezien als protagonisten van hun partij.

De klap die de partij nu bijna vijf jaar geleden opliep, toen het kabinet-Lubbers III besloot tot het slopen van de WAO, is de PvdA nooit meer te boven gekomen. En dat zal ook niet gebeuren zolang ze doormarcheert in neo-liberale richting, met op de flanken een paar huilerige kamerleden die steeds maar roepen dat ze het ook erg vinden, maar dat het nu eenmaal niet anders kan, omdat het zo is afgesproken in het regeerakkoord.

De minister-president heeft altijd benadrukt dat wat hem betreft dit een heel gewoon kabinet is, met andere woorden: dat aan de combinatie van socialisten en liberalen geen bijzondere ideologische betekenis moet worden gehecht. Zo'n uitspraak klopt als de inhoudelijke verschillen tussen partijen zijn geslonken tot kwesties van smaak.

En lijkt het daar niet op? Is er niet sprake van een algehele depolitisering, worden niet vrijwel alle grote politieke beslissingen voorgesteld als technische besluiten, te nemen op zakelijke argumenten?

Zo wordt het voorgesteld, maar in werkelijkheid is de politiek in Nederland zelden zo ideologisch bepaald geweest - ideologisch in de zin van ingegeven door zeer bepaalde politieke ideeen en voorkeuren. Hoe lang zal het nog duren voor men zich bij voorbeeld verbijsterd afvraagt welke idioten publieke voorzieningen als openbaar vervoer, post, water en energie tot private, (semi-)monopolistische ondernemingen hebben gemaakt, die winst voor aandeelhouders moeten maken in plaats van consumenten te bedienen?

Het grote verschil met vroeger is dat de nieuwe ideologie niet meer tot een of twee politieke partijen en stromingen is beperkt, maar zich over het gehele politieke spectrum uitstrekt. Er is geen tegenspraak van politiek gewicht. Dat verklaart ook de zwakke positie van het CDA als oppositiepartij: het kabinet-Kok is niets anders dan het kabinet-Lubbers IV onder een andere directie. In die zin heeft Kok gelijk: dit is een heel gewoon kabinet.

Voor politieke partijen is deze situatie gevaarlijk. Zij ontlenen hun bestaansrecht eraan dat zij nu juist van elkaar verschillen en daardoor alleen al de burger eraan herinneren dat 'zakelijke beslissingen' meestal zijn gebaseerd op politieke uitgangspunten die beter of slechter zijn gefundeerd.

Opmerkelijk is nu dat juist de partij die het best gedijt bij de huidige situatie, dit het scherpst beseft. De VVD is bezig met het opstellen van een programma op lange termijn en onderzoekt in dat kader tevens of de wel heel magere beginselverklaring van 1981 niet aan herziening toe is. Bij D66 is het stil, nadat een tijdje geleden daar toch de behoefte aan een beginselprogramma werd geventileerd (de partij heeft er nooit een gehad).

Het spiegelbeeld van de VVD levert de PvdA. Daar besloot het hoogste orgaan van de partij, het congres, al in maart 1992 dat er een nieuw beginselprogramma moest worden opgesteld. Dit besluit is sindsdien systematisch gesaboteerd door de partijvoorzitter en zijn plaatsvervanger, die doen alsof het niet is genomen. In een interne nota gaf de laatste daarvoor vorige week echter een sterk argument: het nadeel van een beginselprogramma, schreef hij, is dat men eraan gehouden zou kunnen worden.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
03-07-1996

« Terug naar het overzicht