Begrip voor het leger


Elsevier 23-08-2003

In een radiodiscussie die ik vorige week beluisterde tuimelde een aantal journalisten over elkaar heen in snedige commentaren op nieuws over de Nederlandse mariniers in Irak. Net was bekend geworden dat die al na vier maanden zouden worden afgelost, in plaats van het oorspronkelijk bepaalde half jaar. Een groot deel was al meteen na aankomst door ingewandstoornissen uitgeschakeld geweest en net daarvoor was met veel ophef in de Nederlandse pers verslag gedaan van een schietpartij waarbij een aantal plunderaars was verdreven zonder dat er één was geraakt. De algemene, tamelijk lacherige opinie was dat het allemaal niet veel voorstelde, dat militair optreden in den vreemde. Nederland beschikte nu eenmaal niet over een militaire traditie en de hedendaagse militairen wensten, ondersteund door hun vakbonden, normale werktijden waarin niet geschoten werd.

Als elke karikatuur is ook dit beeld een vertekende voorstelling van de werkelijkheid. Aan het werkelijkheidsgehalte ervan herinnerde mij tot voor kort het pantservoertuig van de Marechaussee dat ’s ochtends tegen zevenen langs mijn huis ratelde om stelling te betrekken bij de Amerikaanse ambassade en ’s avonds rond zevenen weer langs kwam, op weg naar de kazerne. Want na zevenen vinden er geen terroristische aanslagen op Amerikaanse ambassades plaats, dat is per CAO zo geregeld.

Maar de vertekening in bovenstaande karikatuur is ernstiger, en zij is symptomatisch voor de afstand tussen maatschappij en krijgsmacht. Die afstand is in Nederland altijd groot geweest, zeker in vergelijking met landen als Groot-Brittannië, de Verenigde Staten of Frankrijk. Ontegenzeggelijk is die afstand sterk toegenomen door de opschorting (afgeschaft is hij formeel niet) van de dienstplicht in 1993. Daarvóór had een groot deel van de mannelijke bevolking als dienstplichtig soldaat rechtstreekse ervaring opgedaan met de krijgsmacht, die indirect weer terecht kwam bij familie, vrienden en vriendinnen. Deze verbindingslijn met de maatschappij is nu volledig verdwenen en het huidige, veel kleinere beroepsleger is geen afspiegeling van de sociale samenstelling van de Nederlandse bevolking.

De omstandigheden waaronder in Irak gewerkt moet worden zijn exorbitant zwaar. De hierboven geciteerde journalisten waren kennelijk vergeten dat het zomerklimaat in Irak één van de feitelijke argumenten is geweest om de oorlog tegen Saddam Hoessein niet later dan half maart te starten. Evenmin blijkt uit hun karikatuur enig besef van de enorme fysieke en psychische druk waaraan de uitgezonden militairen bloot staan. Die is één uitvloeisel van de transformatie die de Nederlandse krijgsmacht in nog geen tien jaar heeft doorgemaakt. Vóór het einde van de Koude Oorlog was die er voor de verdediging van het Koninkrijk in bondgenootschappelijk verband. Deze was heel overzichtelijk en voorspelbaar geregeld en het enige risico was zowel angstaanjagend voor wat betreft zijn consequenties als buitengewoon onwaarschijnlijk: een massale aanval van de Sovjet-Unie op West-Europa.

Nu ligt dat anders. In het niet zo lang geleden verschenen, zeer leesbare overzichtswerk van de militaire geschiedenis van Nederland Met man en macht (Amsterdam, Balans) wordt de transformatie van de krijgsmacht in de afgelopen jaren treffend gekarakteriseerd:

‘Niet eerder in de geschiedenis stond de krijgsmacht zo ver af van haar “organieke” taak: de verdediging van het vaderland en zijn bondgenoten. Niet eerder was die krijgsmacht zo weinig ingesteld op een concrete militaire dreiging en zo evident een instrument van activistisch buitenlands beleid, afgestemd op de bevordering van de internationale rechtsorde en de leniging van humanitair leed.’

Er zitten paradoxale kanten aan deze transformatie, zeker voor militairen. Terwijl de traditionele gevechtstaken aan belang hebben ingeboet – dat valt bijvoorbeeld af te lezen uit het afschaffen of opleggen van de overgrote meerderheid van de tanks bij de landmacht – houden hedendaagse ‘vredesoperaties’ veel meer risico’s dan die traditionele gevechtstaak tijdens de Koude Oorlog met zich meebracht. Vrijwel elke Nederlandse militair moet tegenwoordig rekening houden met het feit dat men regelmatig voor een half jaar wordt uitgezonden naar een vreemd land. Het is eigenlijk verbazingwekkend hoe goed de krijgsmacht zich in de afgelopen tien jaar aan deze nieuwe situatie heeft aangepast. Aan het begin van die periode was er nog een geruchtmakende zaak toen twee onderofficieren weigerden in Bosnië te dienen, vanwege het gevaar waaraan zij daar bloot zouden staan. Daarvoor hadden ze niet getekend!

Zoiets is allang ondenkbaar geworden. Dat deze transformatie, die niet alleen enorme organisatorische veranderingen met zich bracht (en brengt), maar minstens zozeer een heel andere geestelijke instelling van het personeel vergt, tot nu toe tamelijk succesvol is verlopen is zeker ook opmerkelijk, waar deze plaats vond bij een opeenvolging van diepgaande bezuinigingen.

Wat zorgen baart is echter dat in de rest van de samenleving, inclusief de politiek, zo weinig zicht op, en begrip voor de problemen van de nieuwe krijgsmacht bestaat.

Bart Tromp

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
23-08-2003

« Terug naar het overzicht