Bek dicht en bier drinken
DE VOLKSKRANT heeft Gerry van der List, medewerker van de Teldersstichting (het wetenschappelijk bureau van de VVD), gehuurd om op haar opiniepagina een keer per twee weken een Liberaal Geluid te laten horen. Hij houdt zich trouw aan deze opdracht en springt elke tweede vrijdag keurig door de hoepel die de redactie van dit ochtendblad voor hem omhoog houdt.
Afgelopen vrijdag werd de liberale meetlat gelegd over het besluit van bierbrouwer Heineken om toch maar af te zien van de bouw van een bierfabriek in Birma. Van der List vond dit niks. Heineken had zich in de luren laten leggen door de publieke opinie, 'dat wil zeggen: de mening van een aantal luidruchtige mensenrechtenorganisaties'. Met name Greenpeace kreeg een veeg uit de pan: die deed dit alleen maar om langs deze weg van 'dalende inkomsten, afnemend aanzien en interne strubbelingen' af te komen.
Bovendien is het willekeurig een land te boycotten 'omdat daar toevallig een mediagenieke Nobelprijswinnaar de oppositie aanvoert'. En het helpt niet: 'de inwoners van Birma schieten er niets mee op', want Zuidoostaziatische landen storten zich wel op de Birmese 'groeimarkt' in bier.
Een gewoon mens - dus geen liberaal van het soort-Van der List - vraagt zich hierna allereerst af waarom Heineken zo stom is geweest om van investeringen in Birma af te zien, nog geen twee maanden nadat de leiding van het concern bekend maakte daarvoor niet de minste behoefte te gevoelen. Het antwoord kan moeilijk anders luiden dan dat men winstverwachtingen heeft afgewogen tegenover het verlies als gevolg van daling in prestige en verkoop in andere delen van de wereld.
Een zuiver commerciele afweging - geheel in overeenstemming met het liberalisme van Van der List. Net zo goed als de strategie van Greenpeace om zich tegen de vestiging van Heineken in Birma te keren daarin past. Volgens de theorie van Van der Lists liberalisme doen ook non-profit-organisaties immers er het beste aan zich als marktpartijen te gedragen. Dat de reclame van zulke milieu-organisaties vaak even 'waar' is als die van echte bedrijven, moet juist voor liberalen als Van der List geen probleem zijn. Daarover kunnen 'de mensen in het land' zich best zelf een oordeel vormen. Het rare van Van der Lists aanval op de beslissing van Heineken om zich uit Birma terug te trekken is dus in de eerste plaats dat die beslissing nu precies in overeenstemming is met de liberale theorie.
Daarnaast klopt Van der Lists voorstelling van zaken niet. In zijn verhaal ontbreekt het geven dat het Deense bierconcern Carlsberg voor de beslissing van Heineken bekend had gemaakt zich uit Birma terug te trekken. Zonder twijfel is dat een gegeven dat zwaar heeft meegewogen bij de Nederlandse brouwerij, net zo goed als het feit dat veel meer grote ondernemingen (onder andere Pepsi-Cola) weigeren in Birma zaken te doen onder druk van de publieke opinie of, zoals zij het zien, hun consumenten.
Of dat aan de val van de Birmese militaire dictatuur - die erin geslaagd is dit in beginsel welvarende land tot een van de armste in de wereld te maken - voldoende zal bijdragen, valt te bezien. Donquichotteries zijn deze beslissingen echter niet. Het is ook fout ze als 'politiek' aan te merken - alle beslissingen van grote concerns zijn politiek, omdat ze vaak zwaarwegende politieke gevolgen hebben.
De zwakte van het liberalisme is dat het dit ontkent en ervan uitgaat dat er een sfeer van de economie bestaat die niets te maken heeft met politiek en ethiek, een sfeer waarin het maken van winst het enige criterium is dat telt. In de jaren dertig van de vorige eeuw vonden echte liberalen in Groot-Brittannie dan ook dat als de arbeidsmarkt tot een loon onder het bestaansminimum leidt, de overheid geen maatregelen mocht nemen om de ongelukkigen die daar onderdoor gingen te helpen. Dat zou de markt verstoren.
Dit is een recept voor maatschappelijke instabiliteit. Dat is een van de redenen waarom het zelden of nooit in ernst is toegepast. Heden ten dage heeft dit vraagstuk zich geinternationaliseerd. Bij zegelbewaarders van het kapitalisme als de Wereldbank vertaalt zich dat in met diepe afschuw uitgesproken begrippen als 'rood' en 'groen protectionisme'. (Ik hoorde die termen voor het eerst van een voormalig zeer links PvdA-kamerlid, dat daar een baan had gekregen. Het kostte me enige tijd om erachter te komen wat ze bedoelde.) 'Rood protectionisme', dat zijn argumenten tegen kinderarbeid, slechte arbeidsomstandigheden, lange werkdagen, enzovoort; 'groen protectionisme' slaat op argumenten tegen de invoer van produkten die ten koste van het milieu zijn gemaakt.
Bedrijven verschuilen zich maar al te graag achter de logica van de markt. De Gerry van der Lists van de vorige eeuw legden uit dat slavernij 'nu eenmaal' noodzakelijk was en dat het voor een bedrijf onzin was daarvan af te zien: dan nam een ander diens marktaandeel over. Het is daarom van belang dat consumenten bedrijven dwingen - of helpen - zich maatschappelijk verantwoordelijk te gedragen. De liberale theoretici zouden zich wat dit aangaat eerder druk moeten maken over de soevereiniteit van de consument dan over vrije baan voor commercie. Helaas gaan zij in het algemeen gebukt onder het misverstand dat die twee op hetzelfde neerkomen.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 24-07-1996