Beperkte democratie
TERWIJL DE druktemakerij over de nieuwe verkiezingsprogramma's van politieke partijen almaar toeneemt, verkies ik te kijken naar wat er van de vorige terecht is gekomen. Vorige week constateerde ik dat zij maar een bescheiden rol spelen als het erom gaat de kiezers te informeren over de voornemens van partijen.
Niettemin zijn politieke partijen tegenover de kiezers maar ook ten aanzien van zichzelf gebonden aan hun programma. Anders hadden ze geen programma opgesteld. En in feite is het programma de enige inhoudelijke schakel tussen kiezer en gekozene. Al het gebazel over het toegenomen belang van personen in de politiek kan niet verhelen dat verkiezingen slechts democratisch kunnen worden genoemd als die personen op een herkenbare wijze ergens voor staan: hun programma.
Maar na de verkiezingen krijgt het partijprogramma een nieuwe betekenis. Het is de officiele leidraad voor het optreden van de partijen in het parlement en de inzet bij de onderhandelingen over de vorming van een regeerakkoord. Zowel de media als de wetenschap van de politiek besteden zeer veel aandacht aan de vraag wat de kiezers zouden stemmen, en waarom. Interessant, maar uiteindelijk toch minder gewichtig dan de vraag hoe gekozen politici met hun programma omgaan. Daar wordt door journalisten evenmin serieus aandacht aan besteed als door wetenschappers.
Dat was voor mij reden om met collega Hillebrand aan de Leidse universiteit met studenten een proefonderzoek te doen naar de relatie tussen verkiezingsprogramma's van politieke partijen en het beleid van het 'paarse' kabinet. Een enorm karwei. Als het volledig zou worden uitgevoerd, zou dit het enige onderzoeksproject in de sociale en culturele wetenschappen zijn dat voldoet aan de absurde eis van minister Ritzen, die vindt dat een project ten minste veertig onderzoekers vijf jaar voltijds moet bezighouden.
Daarvan kon bij ons (dertien studenten, een half jaar, niet voltijds) echter geen sprake zijn. Wij beperkten ons tot drie terreinen die zowel door de burgers als door de politieke partijen zeer belangrijk worden gevonden: sociale voorzieningen en werkgelegenheid; criminaliteit en openbare orde; minderheden. Binnen die drie terreinen zijn vervolgens 'kavels' per student verdeeld, zoals Ziektewet, koppeling uitkeringen, gevangeniswezen en discriminatie.
Het onderzoek bestond eruit dat per beleidskavel werd nagegaan wat de vier grootste partijen (PvdA, CDA, VVD, D66) erover in hun programma hadden staan, wat daarvan terechtkwam in het regeerakkoord van het kabinet en in hoeverre dit ook daadwerkelijk in beleid (wetgeving, toezeggingen van de regering aan de Kamer) is omgezet.
Vanzelfsprekend ligt de relatie tussen program en beleid gecompliceerder dan hierboven gesuggereerd. Er gebeurt de hele tijd van alles waarmee in verkiezingsprogramma's geen rekening is gehouden, maar waarop wel politiek stelling moet worden genomen. De koers van de dollar pleegt geen rekening te houden met de financiele paragrafen in verkiezingsprogramma's van Nederlandse politieke partijen, evenmin als daarin het uitbreken van varkenspest kon worden voorzien.
Zulke verstorende invloeden zijn in het onderzoek zo goed mogelijk verdisconteerd. Maar daarna bleven er meer dan genoeg problemen over.
Het eerste bestaat eruit dat in het algemeen verkiezingsprogramma's heel slecht geformuleerd zijn. Ze blijken bol te staan van vage praatjes, holle retoriek, tot niets verplichtende zinnetjes en luidruchtig gegaap. Aan discriminatie van 'minderheden', bijvoorbeeld, worden in alle vier programma's vrij veel woorden vuil gemaakt. Maar uiteindelijk komt geen van de vier met ook maar een concreet voornemen om er iets tegen te doen. Het blijft bij gelamenteer over hoe het erg het is en dat er wat aan gedaan moet worden. De voornaamste aanpassing van wettelijke regels op dit terrein is tot stand gekomen op basis van een rapport van de ILO, de International Labor Organisation.
Waar de tekst van het programma wel houvast geeft, bedriegt niet zelden de schijn. De PvdA had in haar programma staan dat in de nieuwe regeerperiode 8,8 miljard op de overheidsuitgaven zou worden bezuinigd. De VVD beloofde 17,6 miljard 'om te buigen'. Het regeerakkoord bepaalde dat het 18 miljard zou worden.
Een normale kiezer zou hieruit afleiden dat de PvdA haar programma op dit punt niet had waargemaakt. Maar in een radio-discussie met de financieel woordvoerder in de Kamer, Rick van der Ploeg, legde deze de luisteraars en mij uit dat de achttien miljard uit het regeerakkoord eigenlijk hetzelfde was als de acht miljard uit het verkiezingsprogramma van zijn partij. Ik heb niet genoeg doorgeleerd in de economie om zijn uitleg te begrijpen.
De resultaten van ons proefonderzoek zijn te divers om ze hier samen te vatten. Een overheersende indruk was dat veel tegenstrijdigheden tussen de programma's van de regeringspartijen niet tot conflicten hebben geleid dankzij het gunstige economische getij. Een andere dat verkiezingsprogramma's na de verkiezingen geen grote rol spelen in de politiek. Dat is een weinig opbeurende conclusie voor wie vindt dat democratie inhoudt dat de staatsburger niet alleen op een partij kan stemmen, maar ook iets te zeggen heeft over de inhoud van de politiek.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 10-09-1997