Berg baart ondemocratische muis
HET RAPPORT van de staatscommissie-Elzinga telde negenhonderd bladzijden. Het vraagstuk van de gekozen burgemeester trok de meeste aandacht, maar de commissie hield zich met het lokale bestuur in al zijn aspecten bezig.
Die negenhonderd bladzijden waren gedoemd ongelezen te blijven; ze dienden dan ook alleen maar om de politieke conclusies het gewicht van weldoordachtheid te verlenen. Het kabinet kwam afgelopen vrijdag met een reactie. Die was ook niet kort en zeurde door tot er bijna vijftig bladzijden vol waren.
Een paar daarvan zijn gewijd aan de positie van de burgemeester, gesteld in zeeslangenproza. Wat men daaruit kan opmaken, is dat het kabinet een rechtstreekse verkiezing van de burgemeester niet wil.
Het vindt dat 'een nauwere betrokkenheid van burgers kan worden gerealiseerd door invoering van een facultatief raadplegend burgemeesterrefendum (. . .) waarbij de raad beslist op welke wijze met de uitslag van het referendum wordt omgegaan'. Een andere mogelijkheid is 'de invoering van een verplichte burgemeestersstemming, waarbij de uitslag van de stemming bepalend is voor de (eerste) aanbeveling van de raad'.
De commissie-Elzinga was op het punt van de burgemeestersbenoeming allesbehalve duidelijk en pleitte voor mogelijke rechtstreekse verkiezing in grote gemeenten, maar voor benoeming in kleinere. Onduidelijk was het rapport ook waar het de positie van de burgemeester betrof. Gaat het hier om een ambt, vergelijkbaar met dat van hoofdcommissaris van politie of hoofdofficier van justitie? Of moet de burgemeester beschouwd worden als enkel en alleen voorzitter van de gekozen gemeenteraad?
In het eerste geval is rechtstreekse verkiezing uit den boze. In het tweede geval is er geen reden hem of haar op een andere wijze te laten kiezen dan de andere leden van de gemeenteraad.
Een apart gekozen burgemeester vereist echter een radicale wijziging van het Nederlandse politieke stelsel, die door de voorstanders ervan echter nooit onder ogen is gezien.
Het kabinet kiest in zijn reactie voor de burgemeester als zelfstandige ambtsdrager en niet als politieke functionaris. Het wil zelfs de positie van de burgemeester versterken door hem 'een aantal nieuwe processuele bevoegdheden' toe te kennen. 'Processuele bevoegdheden' - ambtelijk proza weet altijd weer nieuwe varianten aan wartaal te bedenken.
Helaas wordt deze keuze door zulk proza verhuld. Toch zou de Nederlandse politiek er voor de komende tijd mee gebaat zijn als nu eens ten principale bepaald wordt of de burgemeester een ambtsdrager is (vergelijkbaar met de prefect in Frankrijk) of een politiek functionaris.
In de rest van zijn reactie kiest het kabinet overeenkomstig de aanbevelingen van de staatscommissie voor een dualistisch bestuur in gemeenten en provincies.
Nu is lokaal sprake van monistisch bestuur. De gemeenteraad en de provinciale staten vormen het bestuur van gemeente en provincie. Het college van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten zijn formeel niet meer dan commissies van raad en staten die het dagelijks bestuur voor hun rekening nemen.
Feitelijk gaat het al heel lang anders. Wethouders en gedeputeerden zijn voltijdse bestuurders, die alleen al daardoor een enorme politieke voorsprong genieten ten opzichte van de andere leden van raad en staten. Die vervullen hun functie in vrije tijd.
Dit feitelijke verschil wil het kabinet, in navolging van de staatscommissie, formaliseren door wethouders en gedeputeerden niet langer deel te laten uitmaken van raad of staten. Sterker nog, het moet ook mogelijk worden om wethouders van buiten de raad te benoemen.
Vanuit het oogpunt van versterking van de lokale democratie zijn dit zowel domme als slechte voorstellen. Kenmerkend is dat nog in het rapport van de staatscommissie, noch in de reactie van het kabinet, aannemelijk wordt gemaakt dat deze stelselwijziging iets oplevert in bestuurlijk en democratisch opzicht.
In het kabinetsstandpunt wordt met karakteristiek paarse arrogantie geen enkele poging ondernomen om de kritiek op voorstellen van de staatscommissie van deze strekking te weerleggen.
Die kritiek, onder andere in deze rubriek naar voren gebracht, houdt het volgende in. In de eerste plaats is er geen enkele aanwijzing dat invoering van een dualistisch lokaal bestuur een oplossing voor wat dan ook is. Gemeenteraad en provinciale staten zouden dan dezelfde positie krijgen ten opzichte van het gemeentelijk en provinciaal bestuur als de Tweede Kamer ten aanzien van de regering. Is daar de klacht nu juist niet dat het dualisme flauwekul is, omdat de regeringspartijen door dik en dun de regering steunen, in plaats van deze te controleren?
In de tweede plaats komt de stelselwijziging erop neer dat de toch al fragiele machtspositie van gemeenteraadsleden ten opzichte van het gemeentebestuur verder wordt uitgehold. Iets wat moeilijk als versterking van de lokale democratie kan worden beschouwd.
Dat wethouders van buiten de raad kunnen worden aangetrokken betekent, in de derde plaats, dat het bestuur van de gemeente gaat bestaan uit mensen die het kennelijk niet aandurven om via rechtstreekse verkiezingen een mandaat van burgers te verwerven. Hun benoeming is een onderonsje van partijbonzen.
Het kabinetsstandpunt is paars: onhelder waar het de burgemeestersbenoeming betreft; bestuurlijk-technocratisch in zijn voorstellen, waarvan de uitwerking anti-democratisch is.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 24-05-2000