Beroepsgemeenteraadslid

GROTE WOORDEN zijn dat:'het einde der ideologieen'. Nuchterder heet het de terugbrenging van 'politiek' tot 'bestuur'. In sommige kleinere Amerikaanse steden is uit deze trend de logische consequentie getrokken. Niks geen gezeur meer over 'de gekozen burgemeester'. De gemeenteraad adverteert voor een beroepsmanager en degene wiens kop gesneld wordt, krijgt vier jaar lang de kans de stad, althans het gemeentelijk apparaat, te besturen, al dan niet op basis van algemene doelstellingen die hem door de raad zijn meegegeven.

In Nederland kan dat niet. Daar bestuurt de gekozen gemeenteraad de stad. De benoemde burgemeester heeft nauwelijks eigen taken en verantwoordelijkheden, aangezien hij niet gekozen is. Wethouders hebben formeel geen andere verantwoordelijkheid dan de gemeenteraadsleden die het niet zover hebben geschopt (of niet zover zijn geschopt).

Over de kwaliteit van raadsleden wordt tegenwoordig veel geklaagd. Bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal weet ik niet hoe reeel die klachten zijn. Ik vind ook dat de Nederlandse Spoorwegen op tijd moeten rijden, al zijn zij nu een echte, op winst gerichte onderneming. Omdat de NS een monopolie hebben, kan ik ze met niemand vergelijken.

Als het gaat om de kwaliteit van gemeenteraadsleden, is er in ieder geval een factor die stelselmatig buiten beschouwing wordt gehouden. Het is hun bezoldiging. Tot twintig jaar geleden bestond deze uit - bescheiden - vacatiegelden, die het raadslid ontving als hij daadwerkelijk aan vergaderingen van de raad en raadscommissies deelnam.

In 1974 werd dit systeem afgeschaft en vervangen door een ander. De leidende gedachte achter het nieuwe stelsel was dat het raadslidmaatschap steeds minder viel te combineren met een normale werkkring en dat daarom een instrument moest worden gevonden dat de toegankelijkheid van het raadslidmaatschap vergrootte. Dat middel was geld.

Zo kwam er een bezoldigingsregeling tot stand, die leden van de gemeenteraad een vast bedrag annex onkostenvergoeding toekende. De hoogte ervan is gerelateerd aan de grootte van de gemeente. De oorspronkelijke bedoeling van deze regeling was dat de bezoldiging dienst zou doen als compensatie voor inkomstenderving, wanneer men bij voorbeeld een dag minder in de week zou gaan werken om tijd vrij te maken voor het raadswerk. Maar daarvan is niets terechtgekomen, omdat de bezoldiging wordt uitgekeerd ongeacht andere bronnen van inkomsten. Het maakt financieel dus niets uit of men minder betaald werkt, of niet.

Dit systeem heeft averechts gewerkt, zeker in de grote steden. Daar overtreft de raadsvergoeding ruimschoots het minimumloon. In plaats dat de gemeenteraad representatiever is geworden voor de sociale samenstelling van de gemeente, is het omgekeerde gebeurd: steeds minder raadsleden oefenen een normaal beroep uit en voor steeds meer van hen is het raadslidmaatschap de voornaamste, zo niet enige bron van inkomsten.

De betaling heeft een premie gezet op het steeds meer tijd besteden aan politiek. Er is geen beter middel tot oligarchisering, dat stel ik al jaren, dan het ophogen van de participatie-drempel. Hoe meer tijd sommigen aan politiek besteden, hoe lager de kans dat vele anderen dat ook kunnen doen.

Van zo'n bezoldigingssysteem gaat ook geen enkele prikkel uit om het raadswerk snel en efficient te verrichten en om scherpe grenzen te stellen tussen wat noodzakelijk gedaan moet worden en wat ook wel nuttig zou kunnen zijn. Integendeel: juist door de bezoldiging wordt de verwachting gewekt dat het raadslidmaatschap een dag- en nachttaak hoort te zijn. Zowel de partij die hen kandidaat heeft gesteld als burgers en belangengroepen worden erdoor gestijfd in de gedachte dat het gemeenteraadslid altijd voor ze hoort klaar te staan.

Los daarvan zijn er smoezelige verhoudingen ontstaan tussen gemeenteraadsfracties en partijafdelingen, waarbij leden van de eerste 'vrijwillig' een soms niet gering deel van hun politieke inkomsten afstaan aan de laatste.

De huidige regeling is tweeslachtig. Aan de ene kant werkt zij semi-professionalisering van de lokale politiek in de hand, vooral in de grotere gemeenten. De term professionalisering betekent hier echter slechts dat het raadswerk een dagtaak is geworden, niet dat deze volgens bepaalde standaarden van bekwaamheid wordt vervuld. Het effect van deze semi-professionalisering is dat het vertegenwoordigen van de burgers wordt uitbesteed aan mensen die geen burger meer zijn. De bezoldiging is anderzijds weer te laag om het de overgrote meerderheid van de stadsburgers mogelijk te maken om zich voltijds aan de lokale politiek te wijden.

Moet het raadslidmaatschap dan een werkelijk betaalde dagtaak worden ? Dat is een uitweg uit deze tweeslachtigheid. Ik geloof daar niet in. Terecht wordt nu al aangevoerd dat het voltijdse lidmaatschap van de Tweede Kamer meer nadelen heeft dan voordelen. Een representatieve gemeenteraad is gediend met een systeem dat open staat voor alle burgers, niet alleen voor degenen die bereid zijn hun normale betrekking of besogne op te geven voor de politiek.

Het bestaande systeem van bezoldiging werkt wat dit aangaat in de verkeerde richting. Natuurlijk kan het best anders. Het geld dat nu 'a fonds perdu' aan het inkomen van raadsleden bijdraagt, zou veel beter kunnen worden besteed aan faciliteiten (secretarieel, administratief, informatietechnologisch, noem maar op) die hen in staat stellen het raadswerk beter en in minder arbeidsuren te doen. Voor degenen die inderdaad een dag minder gaan werken - inclusief moeders en huisvrouwen - zou een evenwaardige financiele compensatie mogelijk moeten zijn.

Een dergelijk bezoldigingssysteem zou een belangrijke stap zijn op weg naar een lokaal bestuur dat zowel democratischer is als effectiever dan het huidige. Geen wonder dat aan dit vraagstuk geen woord is vuil gemaakt in de recente discussies tussen beroepspolitici over staatsrechtelijke vernieuwing.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
02-02-1994

« Terug naar het overzicht