Bewindsliedenplan

OMDAT HET in eerste instantie niets kost, werd vorig jaar in het regeerakkoord ook een zinsnede over de mogelijkheid van staatkundige vernieuwingen opgenomen. Tenslotte vormen deze al vanaf 1966 het stokpaardje van D66, zo niet de bestaansreden van deze partij.

Toch was het een beetje raar, deze zinsnede in het regeerakkoord. In de voorafgaande parlementaire periode heeft de Tweede Kamer zich immers uitvoerig gebogen over de mogelijkheid van staatkundige, politieke en staatsrechtelijke vernieuwing, de 'Deetman-operatie'. De opbrengst van deze jarenlange en Kamerbrede inspanningen was gering, maar dat demonstreerde vooral dat er in Nederland geen politieke steun bestaat voor ingrijpende veranderingen van het politieke stelsel, in de jaren negentig evenmin als in de jaren zeventig, toen D66, gesteund door de PPR en de PvdA, de eerste bestorming van dat stelsel ondernam.

De staatsrechtelijke vernieuwingsdrang van het kabinet-Kok heeft nog net voor de afsluiting van het parlementaire jaar geresulteerd in een voorstel van een commissie, die bestond uit niemand minder dan de ministers Dijkstal, Van Aartsen, Sorgdrager en Pronk en de staatssecretarissen Kohnstamm en Van de Vondervoort. Het voorstel wil dat het kiesstelsel zo wordt veranderd dat het sterke gelijkenis vertoont met het Duitse. De burgers zouden twee stemmen mogen uitbrengen, een om een nationale volksvertegenwoordiger te kiezen, en een om een regionale volksvertegenwoordiger aan te wijzen. Van de Kamerzetels zouden 75 volgens de ene methode moeten worden bezet en 75 volgens de andere. Het doel van deze exercitie is het verstevigen van de band tussen kiezers en Kamerleden.

Alles is mis aan dit voorstel. Het begint ermee dat dit model nog geen twee jaar geleden uitvoerig aan de orde is geweest, bij de Kamerdebatten over staatkundige en bestuurlijke vernieuwing in november en december 1993. Het heeft toen niet veel steun gekregen en er is geen enkele reden te veronderstellen dat de verhoudingen in de volksvertegenwoordiging nu geheel anders liggen, als het opnieuw aan de orde wordt gesteld. Waarom weet deze commissie van bewindslieden niets beter te verzinnen dan een voorstel waarvan gebleken is dat het onhaalbaar is?

Het is echter niet alleen onhaalbaar. Het is vooral onnozel en dom. In dit opzicht past het perfect in de traditie van staatsrechtelijk lego, die dertig jaar geleden door D66 in de Nederlandse politiek is geintroduceerd. Deze heeft als voornaamste karakteristiek dat ingewikkelde institutionele veranderingen worden voorgesteld voor grotendeels vermeende problemen, zonder dat ook maar enigszins aannemelijk wordt gemaakt dat de gepropageerde oplossing een remedie voor het probleem vormt. Lage opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen? Dan moet er een gekozen burgemeester komen! Onduidelijkheid in de Nederlandse politiek? Kies de minister-president!

In het Duitse kiesstelsel heeft de burger twee stemmen. De eerste stem kan hij uitbrengen op de kandidaat van zijn favoriete partij in zijn eigen kiesdistrict. In elk district wordt de kandidaat gekozen die de meeste stemmen op zich heeft verenigd. Het aantal districten komt overeen met de helft van het aantal zetels in de Bondsdag. De tweede stem brengt men uit op een partij. Deze stem bepaalt hoeveel zetels een partij in de Bondsdag krijgt.

Duitsland kent net zo'n kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging als Nederland, zij het met een kiesdrempel van vijf procent in plaats van 0,67, zoals hier. Een partij die - via die tweede stem - 35 procent van de stemmen haalt, krijgt dus ook 35 procent van de zetels in de Bondsdag. Een deel van die zetels wordt bezet door degenen die rechtstreeks in een district zijn gekozen, de rest door degenen die op de partijlijst staan. Voor zover ik het kan bezien, is het voornaamste verschil tussen dit stelsel en het door Dijkstal en de zijnen geformuleerde, dat de laatsten vastleggen dat de helft van de zetels door direct gekozenen (regionale kandidaten) en de andere helft via de partijlijst de blauwe stoel bereikt. Het is geen verschil van belang.

Aan het Duitse systeem kleven ernstige bezwaren, die indertijd voor Nederland grondig zijn beschreven door de parlementair historicus Gerard Visscher (in Socialisme & Democratie van juni 1991). Het werkt niet. De uitslag per district doet er niet toe, omdat de verliezer via de partijlijst ook in de Bondsdag terecht komt. Met andere woorden: de persoonskeuze is nagenoeg zonder betekenis, en dat houdt in dat van een hechtere band tussen kiezer en gekozene helemaal geen sprake kan zijn.

Daar komt nog bij dat een groot deel van de kiezers het systeem helemaal niet begrijpt, terwijl het gevoelig is voor allerlei manipulaties door politieke partijen voor wie het interessant kan zijn hun kiezers op te roepen hun tweede stem aan een andere partij te geven. De 'duidelijkheid' wordt er in het geheel niet mee gediend.

Vervolgens is er het vraagstuk van de indeling van Nederland in (eventueel) 75 kiesdistricten, een onderwerp dat zich leent voor allerlei politiek gewroet, zoals wij weten uit de ervaring in Frankrijk en Groot-Brittannie, waar het wijzigen van de grenzen van kiesdistricten een bekende truc is om de regerende partij(en) te bevoordelen.

Lezen Dijkstal, Van de Vondervoort, Kohnstamm, Pronk, Van Aartsen en Sorgdrager wel eens iets op het terrein waarop zij staatsrechtelijke veranderingen voorstellen? Beschikken zij dan tenminste over ambtenaren die dit voor hen doen? In dat geval zou de kritiek die ik hierboven heb samengevat, in het voorstel zijn weerlegd en ondervangen. Maar dat is niet zo. Ik weet daarom niet of dit bewindsliedenplan op paarse arrogantie duidt, dan wel op paars autisme.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
28-06-1995

« Terug naar het overzicht