Bij de driehonderdste sterfdag van Thomas Hobbes (1979)

Opgenomen in: Geschriften van een intellectuele glazenwasser.

Op 4 december 1679, precies driehonderd jaar geleden, was het gedaan met Thomas Hobbes. Hij was toen eenennegentig, en stierf in het volle bezit van zijn geestelijke vermogens, al is het niet waar dat hij zich op zijn sterfbed tót grafschrift heeft gewenst: 'Here is the true philosopher's stone' (dit is de echte steen der wijzen). De Engelse natie haalde opgelucht adem. Alleen in kleine kring genoot Hobbes op dat moment nog aanzien als denker van formaat. John Sheffield, graaf van Mulgrave, dichtte te zijner ere:

            'While in dark ignorance we lay afraid

            Of fancies, ghosts, and every empty shade,

            Great Hobbes appeared, and by plain reason's light

            Put such fantastic forms to shameful flight,'

en eenzelfde sentiment ligt ten grondslag aan het rijmpje dat staat afgedrukt bij het portret van Hobbes in de eerste (en tot nog toe enige) Nederlandse editie (1667)van zijn meesterwerk Leviathan:

            'Dit's HOBBES, die door Godts, Natuurs, en Redens Wet,

            De hooge Oppermagt aen EEN heeft vast geset,

            Die door de donck're Hell, sag Nickers Spoockery,

            der Pausen overlast, en Preeckers Hovaerdy.'

Zulke uitingen van hoogachting waren echter zeldzaam. In de publieke opinie van zijn tijd was hij 'the Bug-bear of the Nation' (de boeman van de natie), zoals het heette in een van de vele pamfletten die na zijn dood verschenen, een duivelse verschijning, inspirator van atheïsme en libertijnse leefgewoonten, 'irritabele illud et vanissimum Malmesburiense animal' (dat irriterende en allerijdelste beest van Malmesbury).

            Toen in 1680 Henry Wilmot, graaf van Rochester en de grootste losbol van het koninkrijk, op drieëndertigjarige leeftijd definitief door een geslachtsziekte was geveld, klaagde hij op zijn doods­bed dat het 'that absurd and foolish Philosophy, which the world so much admired, propagated by mr.Hobbs' was die hem te gronde had gericht, 'and many more of the best parts of the Nation'. Nog in de negentiende eeuw verspreidden bijbelgenootschappen traktaatjes met dit stichtelijke beke­ringsverhaal. Daarentegen lieten de traktaatjes die na de dood van Hobbes verschenen er geen twijfels over bestaan op welke plaats in het hiernamaals de ziel van de bejaarde filosoof was aan te treffen:

            'Old Tom, with a Recanting Verse,

            Must his odde Notions dolefully rehearse

            To new Disciples in the Devils Ar-'

Ook de minder persoonlijke en meer filosofische bestrijding van Hobbes ging door tot ver na zijn dood. De grote theoreticus van de macht werd door zijn oude tegenstander John Eachard nog in 1696 aldus op de hak genomen: 'Power. A most excellent thing! I know nothing like it but the Philosopher's stone: ‘for it does all things and is all things, either at present or heretofore or afterwards.'

            Maar de vierde druk van Mr. Hobbs's State of Nature Considered: in een Dialoque between Philautus and Timothy, waaruit het bovenstaande citaat afkom­stig is, behoort al tot de laatste in zijn soort. In de achttiende eeuw is Hobbes een vergeten denker, zéker in Engeland zelf. Op het continent — waar zijn werk in het algemeen ook welwillender ont­vangen werd — leeft zijn invloed sterker door: de Franse filosoof en voorloper van de Verlichting Bayle roept hem in zijn Dictionnaire Historique et Critique uit tot 'een van de grootste geesten van de zeventiende eeuw', Leibniz plaatste Hobbes op één lijn met Descartes, en in het denken van de Franse Verlichting is Hobbes voortdurend — zij het in de coulissen — aanwezig. Ook in de Neder­landen was de invloed van Hobbes al tijdens zijn leven groot. Paradoxaal ge­noeg was het zijn absolutisme dat hem populair maakte bij de Staatse partij. De gebroeders de la Court, en later ook Spinoza, gebruikten Hobbes' stellingen om er de suprematie van de staat, en de intellectuele vrijheid (ten opzichte van de Kerk) mee te verdedigen. Hobbes' werk was tijdens het Eerste Stadhou­derloze tijdperk het meest geduchte wa­pen van de geest tegen het oprukken van religieuze en monarchale intoleran­tie. Terwijl de Leviathan in het Latijn vertaald, in 1670 nog in Amsterdam moest verschijnen omdat de publikatie ervan in Engeland verboden werd, ver­bood het Hof van Holland in 1674 de Nederlandse editie van dat boek, te za­men met Spinoza's Tractatus Theologi­co-Politicus — officieel vanwege hun godsdienst-ondermijnende strekking. De omwenteling in de politieke verhou­dingen van 1672 zal, zo zal men vermoe­den, aan dat verbod niet vreemd zijn geweest.

            Politieke theorie is vanaf Plato traditio­neel beoefend op basis van de gedachte dat er een aantal constanten zijn, in wat wij politiek noemen, die los staan van de historische en sociale context waarin ze gestalte aannemen. Op die manier is ook Hobbes steeds weer gelezen: als tijdloos denker. Maar alleen al het bo­ven aangeduide voorbeeld van de ont­vangst van Leviathan in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, toont aan hoe onhoudbaar die gedachte is. De betekenis van Thomas Hobbes als politiek denker is niet dat hij tijdloze antwoorden op eeuwige politieke pro­blemen formuleerde. Ze is, integendeel, dat hij als eerste in de moderne geschie­denis, een vorm van denken over poli­tiek construeerde die radicaal brak met wat daarvoor bestond; en waarin hij problemen kon stellen en analyseren die in zijn tijd en in onze tijd relevant, van het hoogste belang zijn, omdat de maat­schappelijke context van het zeventien­de-eeuwse Engeland parallellen met die van de twintigste eeuw te zien geeft. Geen voor de hand liggende parallellen, en ik wil ook niet proberen ze in het kader van dit stuk uiteen te zetten.

Misschien is de kortste aanduiding van wat ik bedoel deze: dat Hobbes de opko­mende burgerlijke maatschappij van zijn dagen analyseerde op een manier die veel elementen in zich heeft voor een scherper inzicht in de postburgerlijke samenleving die zich nu aan het ontwikkelen is.

 

Evenknie

 

Maar als die gedachte juist of bruikbaar is, dan bevestigt ze alleen maar dat de interpretatie van Hobbes een afgeleide is van de preoccupaties van de maat­schappij waarin men zich met hem be­zig houdt.

            Zo is ook de neergang van zijn naam en betekenis in Engeland in het laatste kwart van de zeventiende eeuw aller­eerst toe te schrijven aan sociaal-poli­tieke ontwikkelingen. De Glorious Re­volution, waarmee Willem III aan de macht komt, nauw tien jaar na de dood van Hobbes, vestigt een constitutioneel regime in Engeland, en maakt daarmee een definitief eind aan bijna een halve eeuw van politieke conflicten, compleet met burgeroorlog, revolutie en konings­moord. In die tegenstellingen wortelt het werk van Hobbes en de absolutisti­sche oplossing die hij met kracht propa­geerde. De Glorious Revolution bracht niet alleen een heel andere politieke oplossing voor de vraagstukken van macht en soevereiniteit, maar vond ook in John Locke een intellectuele verdedi­ger die de evenknie van Hobbes was en die bovendien het voordeel genoot dat zijn politieke theorie veel meer dan die van Hobbes aansloot bij de ideologische behoeften van de Britse heersende klas­sen. Het is mogelijk om Locke te zien als een Hobbes zonder gebit; niettemin ver­drong zijn politieke theorie die van Hob­bes en werd het ideologische fundament van de liberale democratie in het alge­meen, en het Britse en Amerikaanse staatsbestel in het bijzonder.

            Een deel van de twintigste-eeuwse her­leving van de belangstelling voor Hob­bes kan aan niets anders toegeschreven worden dan aan het scheefzakken van die fundamenten.

            Van die interpretaties van zijn werk zou Hobbes er niet een aanvaard hebben. Hij meende zeer goed te weten wat hij deed. Tweeledig waren zijn prestaties in eigen ogen. Allereerst meende hij een wetenschap van de maatschappij ont­worpen te hebben die de evenknie was van de moderne natuurwetenschap, die voor Hobbes met name werd vertegen­woordigd door Galilei. Hij beschouwde zich daarom zonder eigendunk als de eerste waarachtige 'civil philosopher'. In de tweede plaats meende hij met behulp van zijn nieuwe wetenschap de centrale politieke problemen van zijn tijd opgelost te hebben. Hij had zijn medeburgers haarfijn de wederkerige relatie tussen bescherming en gehoor­zaamheid uiteengezet, om ze daardoor in staat te stellen in vrede met elkaar te leven. Op deze twee prestaties wilde hij aangesproken worden — en werd hij ook aangesproken.

            Het nageslacht — en trouwens ook al tijdgenoten — hebben met recht op tal van punten in twijfel getrokken en be­streden dat Hobbes geslaagd was in de twee taken die hij zich zelf gesteld had. Maar aan één eis van Hobbes hebben ze zich niet kunnen onttrekken. Ze hebben hun twijfels en hun bestrijding gestalte moeten geven in het strijdperk dat Hob­bes als eerste heeft afgeperkt. Hobbes dwong zijn tegenstanders zich niet te beroepen op heilige teksten of op het gezag van de vanzelfsprekendheden, maar om hem te bestrijden met argumenten. Hij is de uitvinder van het intellectuele debat, zou men met enige overdrijving kunnen zeggen. In deze nieuwe opvatting van de voorwaarden waaraan een politiek en intellectueel debat moet beantwoorden was Hobbes groots in zijn arrogantie. Een zeer groot deel van zijn oeuvre bestaat uit polemieken (waaronder een aantal zeer merkwaardige over de kwadratuur van de cirkel die Hobbes berekend meende te hebben), en een van de voornaamste daarvan is een antwoord aan zijn voornaamste tegenstander, bisschop Bramhall. Bramhall publiceerde in 1658 een snijdende kritiek op het hoofdwerk van Hobbes onder de alleszeggende titel: The Catching of the Leviathan, or the Great Whale. Demonstrating out of Mr Hobbes his own Works, That no man who is thoroughly an Hobbist, can be a good Christian, or a Good Commonwealthsman, or reconcile himself to himself...    

            Pas tien jaar later kwam het boek Hobbes onder ogen, 'so little talk there was of his Lordship's writings'. Bramhall was toen al dood, en Hobbes schrijft in het voorwoord tot zijn kloeke antwoord aan het adres van de gestorven bis­schop, dat aangezien deze geen enkel argument uit Leviathan weerlegt, hij helemaal geen antwoord had hoeven schrijven. Alléén vanwege het feit dat dat Bramhall hem steeds meer van 'atheism' en ‘impiety' beticht had, had hij de moeite genomen hem toch van repliek te dienen — want zulke woorden konden hem, Hobbes, in diskrediet brengen. Nu, dat was zeker waar. In 1666 werden zowel Leviathan als De Cive door het parlement veroordeeld, en nam ditzelfde lichaam een wet aan tegen het atheïsme. De wet richtte zich in werke­lijkheid tegen Hobbes, die ook al de schuld kreeg van de grote brand die dat jaar een groot deel van Londen in as legde. Alleen de tussenkomst van ko­ning Karel II, die het voor de huisleraar uit zijn ballingschap opnam, verhinder­de dat de wet ook inderdaad in kracht van gewijsde ging.

 

Op rijm

 

Over het leven van Hobbes zijn we maar spaarzaam ingelicht. De voornaamste bron is de korte biografie van de hand van zijn vriend John Aubrey; daarnaast is er een autobiografie op rijm in het Latijn, die Hobbes tegen het eind van zijn leven schreef. Daarin heet het dat 'Vrees en ik tweelingen waren'. De tij­ding dat de Spaanse armada in aan­tocht was, ontzette zijn moeder zo hevig dat ze Thomas Hobbes voortijdig ter wereld bracht, op 5 april 1588, in Malmesbury (Wiltshire). Aan deze omstan­digheid heeft Hobbes zijn vreesachtige inborst toegeschreven. Vrees, met name de angst voor de dood, is ook het voor­naamste motief dat hij de mensen in zijn politieke theorie toekent, daarente­gen neemt voorzichtigheid, prudence. daarin een belangrijke plaats in als po­sitieve deugd.

Ondanks zijn nederige afkomst slaagde Hobbes erin toegelaten te worden tot de universiteit van Oxford. Aan zijn studie daar hield hij een levenslange afkeer van de toenmalige universiteiten over, en van de scholastiek die daar werd bedreven, want wat daar werd gedaan was goochelen met woorden in plaats van het onderzoeken der dingen.

            Hobbes werd huisleraar bij de aanzienlijke familie Cavendish. De omgeving waarin hij zo kwam te verkeren, stelde hem in staat dat te doen waartoe Oxford niet bij machte was geweest: zich intellectueel te ontwikkelen. En blijk­baar ook politiek: zijn eerste echte publikatie is een vertaling van Thucydides' Peloponnesische oorlog. Hoewel er dan nog nauwelijks sprake is van een voor­avond van de Engelse burgeroorlog meende Hobbes toen al zijn medebur­gers het schrikbeeld van een aan demo­cratie en demagogie ten onder gaand Athene te moeten voorhouden.

            Hobbes, de materialistische filosoof en de politieke theoreticus, was een laat­bloeier. Aubrey heeft precies aangege­ven waar en op welke manier die bloei begon. Al veertig jaar oud keek Hobbes bij toeval Euclides in, en hij werd ter­stond gegrepen door de bewijsvoering van de vlakke meetkunde. 'By G-, said he, ...this is impossible.' Maar de bewijsvoering klopte wel degelijk en Hobbes had het model van argumentatie gevonden met behulp waarvan hij zijn filosofie kon ontwikkelen en gestalte geven: dat van logische deductie. Zijn filosofie is echter snel van historisch belang — zijn actualiteit en betekenis ontleent Hobbes eigenlijk alleen aan zijn politieke theorie. De eerste versies daarvan schreef hij tussen 1638 en 1642, in de beginfase van de Engelse burgeroorlog, Hobbes was een van de eersten om Engeland te ontvluchten. In Parijs zou hij een tijdlang huisleraar van de latere Karel II zijn. In 1651, weer terug in Engeland, dat nu door Cromwell werd geregeerd, publiceerde Hobbes, Leviathan, zijn meesterwerk, dat echter qua intentie nauwelijks van het eerdere De Cive afwijkt. Mensen worden daarin beschreven als voortbewogen door de angst voor de dood en de drang naar macht en bezit — omdat er geen natuurlijke grenzen zijn aan de jacht op meer. Omdat, integendeel de concurrentie tussen individuen van dien aard is dat zelfs hij die tevreden zou zijn met wat hij bezat, niettemin gedwongen is tot die jacht op meer, alleen om te behouden wat hij al had, daarom zou in de natuurstaat de wereld er een zijn van een strijd van allen tegen allen. Die natuurstaat is bij Hobbes enerzijds een denkbeeldige toestand die hij nodig heeft om zijn argument te verduidelijken. Anderszijds schildert hij in zijn vier dialogen over de burgeroorlog (Behemoth) Engeland tussen 1640 en 1649 af als in zo'n natuurstaat.

            Een 'civil society' is dan ook enkel mogelijk als de burgers zich bij sociaal contract verplichten hun macht over te dragen aan een soeverein, die de vrede handhaaft. Die soeverein, dat is de Leviathan, waarvan de bijbel zegt dat niets ter wereld ermee vergeleken kan worden: een door mensen zelf geschapen lichaam, zoals op de omslag van de eerste editie uitgetekend.

De politieke theorie die in Leviathan met veel verve en grote verfijndheid wordt uiteengezet, was noch bij republikeinen, noch bij royalisten populair. Niettemin was de populariteit van Hobbes' denkbeelden en ideeën veel groter dan meestal is aangenomen. Alleen al de enorme bestrijding die hij ondervond wijst daarop; zo ook het feit dat de Leviathan tot de bestsellers van die dagen hoorde. Pepys telde, nadat nieuwe oplagen verboden waren, het driedubbele neer voor een oud exemplaar. De vreesachtige Hobbes, die zich niet alleen aan denkbeelden waagde waaraan nog niemand in zijn tijd had durven denken, maar die het ook met iedere tegenstander opnam zolang het wapen de pen en de kogel het argument was, zong in bed om zijn longen te oefenen, speelde tennis bijna tot zijn tachtigste, bleef ongehuwd, maar genoot niettemin van het leven, hoewel zijn biograaf aan­tekent dat hij in zijn hele leven onge­veer honderd keer dronken is geweest — een record in matigheid waaraan vele hedendaagse denkers een voorbeeld zouden kunnen nemen. Op zijn oude dag vertaalde Hobbes nog de Ilias en de Odyssee in het Engels; van hem zijn wel eigenaardige gewoonten overgeleverd, maar geen slechte.

            Politieke theorieën als die van Hobbes zijn als middeleeuwse kathedralen. Zij imponeren door de samenhang van het geheel, ondanks de herkenbare diversi­teit in stijl op onderdelen. Zij domine­ren het landschap al van verre. Zij ver­wijzen naar een verleden dat er niet meer is. Zij staan leeg. Zij dwingen ons ons af te vragen wat wij in hun plaats hebben gebouwd.

 

Vrij Nederland, 8 december 1979.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Vrij Nederland
Datum verschijning
08-12-1979

« Terug naar het overzicht