Blanco voor Europa

 

Het Europese Parlement (EP) heette al zo voordat het werd gekozen. Zijn oorsprong was de Gemeenschappelijke Assemblee, die in het leven werd geroepen bij de oprichting van Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), in 1951. De Assemblee bestond uit parlementariërs van de lidstaten die daartoe door hun eigen parlement waren benoemd. Dat bleef zo toen de Assemblee bij de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) (1958) in omvang werd verdubbeld. Vanaf dat moment kreeg dit lichaam de naam 'Europese Parlementaire Assemblee' en in 1962 veranderde het zelf zijn naam in 'Europees Parlement'.

Hoewel al in het EGKS-verdrag was voorzien in de mogelijkheid van rechtstreekse verkiezing van de Assemblee, was daar in 1962 nog altijd geen sprake van. Niet alleen bestond dit 'parlement' dus uit niet gekozen 'volksvertegenwoordigers', het ontbeerde ook de bevoegdheden van een echt parlement, met name het begrotingsrecht.

In december 1974 besloot de Europese Raad dat het Europese Parlement  'zo spoedig als mogelijk' rechtstreeks diende te worden verkozen. In januari 1975 aanvaardde het Europese Parlement na twee jaar discussie het rapport-Patijn over de wijze waarop zulke verkiezingen zouden moeten plaatsvinden. Overeenkomstig de werkelijke machtspositie van het parlement is dit rapport grotendeels genegeerd toen de Europese Raad in september 1976 de Europese Verkiezingsacte vaststelde.

In 1979 volgden de eerste rechtstreekse verkiezingen voor het Europese Parlement. De opkomst was toen 62,5 % in het algemeen, en 58,1% in Nederland. Sindsdien is de opkomst gedaald; in Europa als geheel echter veel minder (1994: 56,7%) dan in Nederland (1994: 35,7%).

De invoering van rechtstreekse verkiezingen was onderdeel van de aanhoudende publiciteitscampagne om 'Europa' als democratischer voor te stellen dan het in feite is. Na twintig jaar en vier verkiezingen kan men vaststellen dat dit niet is gelukt. Sterker nog, dat het Europese Parlement erin geslaagd is zichzelf tot probleem voor de democratie te maken in plaats van een democratisch bolwerk te vormen in het ondoorzichtige geheel van Europese instituties waar politieke verantwoordelijkheden en bureaucratische bevoegdheden op een onontwarbare wijze met elkaar zijn verstrengeld. Dat ligt niet alleen aan een gebrek aan bevoegdheden, maar ook het de politieke cultuur van het Europese Parlement. Sinds Piet Dankert als voorzitter van het EP, in het begin van de jaren tachtig,  met met zijn hervormingspoging doodliep is er eigenlijk nooit meer serieus van binnenuit geprobeerd schoon schip in het parlement te maken.

Maar al zou dat allemaal wel zijn gebeurd, dan blijven er toch twee onoplosbare problemen. De eerste is dat het politieke primaat in de Europese Unie (ook alweer zo'n publiciteitsnaam) bij de Europese Raad ligt, niet bij de Europese Commissie. En de leden van de Raad, (eerste) ministers, zijn geen verantwoording schuldig aan het EP, maar aan hun nationale parlementen - waar weinig of niets van terecht komt, mede vanwege het feit dat de besluitvorming van de Raad geheim is. De tweede is dat het Europese Parlement is ingericht naar politiek-ideologische stromingen die op Europees niveau helemaal niet bestaan. In werkelijkheid is nationale afkomst veel belangrijker dan partijpolitieke kleur. Daarom zijn de verkiezingen voor het EP inhoudsloos.

Dat ze ook nu nergens over gaan maak ik op uit de berichtgeving over het 'lijsttrekkersdebat' aan de vooravond van de verkiezingen. Het voornaamste punt van discussie was de keuze van het Nederlandse lid van de nieuwe Europese Commissie. Nog afgezien van het beschamende niveau van zo'n debat - mag Bolkestein van Max van den Berg, sinds zijn benoeming tot PvdA-lijsttrekker Europa-kenner, en die anderen wel of niet Eurocommissaris worden? - gaat het hier om een kwestie waarover het Europese Parlement helemaal niets te vertellen heeft; zijn bevoegdheden gaan niet verder dan het al dan niet goedkeuren van de voordracht voor een nieuwe Europese Commissie als geheel.

In het belang van de democratie zal ik daarom geen stem op één van de kandidaten uitbrengen, maar ik was wel van plan mijn staatsburgerlijke verantwoordelijkheid te nemen door blanco te stemmen. In de Nederlandse politiek was het uitbrengen van een blanco stem, zeker toen de opkomstplicht nog bestond (tot 1970), een veel gebruikt middel om een proteststem uit te brengen.

Dat was ik van plan. Want ik kan dat wel doen, de stemmachine maakt het mogelijk, maar sinds 1989 blijkt dat het CBS blanco-stemmen niet meer als zodanig registreert. Ze worden gewoon bij de ongeldige opgeteld.

Bij de Kiesraad wisten zij niet precies waarom dit gebeurd is, al maakt het niets uit voor de bepaling van het opkomstcijfer; daarvoor tellen ongeldige zowel als blanco-stemmen mee. Het CBS meldde dat het hiertoe hoogstwaarschijnlijk had besloten omdat men er op stembureaus steeds meer moeite mee had om het onderscheid tussen 'blanco' en 'ongeldig' te maken. Misschien heeft het ook te maken met de verandering in de kieswet, die in 1989 tot stand kwam. Ik weet niet wat er in de oude wet stond, maar artikel 7.2 geeft nu een - overigens niet sluitende - definitie van een ongeldige stem, waaruit ik opmaak dat ook blanco stemmen als ongeldig telt. Zo is er op ondoorzichtige wijze een eind gemaakt aan een bescheiden mogelijkheid tot democratisch protest.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
07-06-1999

« Terug naar het overzicht