Bonzen en klagers

HET negentiende jaarboek voor het democratisch socialisme heet Om de kwaliteit van het onderwijs. Ik ben mederedacteur, maar ik vind dat de inhoud eigenlijk veel te vriendelijk is uitgevallen voor het onderwijsbeleid van de afgelopen dertig jaar. Dat is de periode van het 'constructief onderwijsbeleid' die met de invoering van de Mammoetwet begon. Daarna is het onderwijs de Sovjetzone van de Nederlandse samenleving geworden. Op geen enkel ander terrein van beleid heerst de idee fixe van maakbaarheid, het waandenkbeeld dat politici en bureaucraten op basis van eigen blauwdrukken de werkelijkheid naar hun hand kunnen zetten.

Het onderwijs is in nog veel meer opzichten een Sovjetzone. Zoals in de Sovjetlandbouw nagenoeg evenveel ambtenaren werkzaam waren als boeren, zo kent het Nederlandse onderwijs een steeds dikkere laag van beleidsmakers, toezichthouders, planningsdeskundigen, leerplanontwikkelaars en andere bureaucraten.

Sinds de universiteiten efficient en ondernemingsgewijs bestuurd worden, is het wetenschappelijk korps bijvoorbeeld een minderheid van het personeelsbestand geworden. Er zijn namelijk steeds meer stafambtenaren nodig voor de voorbereiding, implementatie en evaluatie van het beleid. Zoals de Nederlandse Spoorwegen het vervoeren van passagiers nog altijd een vervelende complicatie vinden van het laten rijden van treinen, zo ervaren de universitaire bestuurders het geven van onderwijs en verrichten van onderzoek als verstorende factoren van het beleidsproces.

De parallel met de voormalige Sovjet-Unie houdt ook stand als men zich afvraagt waar al die plannen en blauwdrukken op berusten. De landbouwpolitiek van Stalin was jarenlang gebaseerd op de theorieen van de geleerde Lysenko, die meende een marxistisch-leninistische snelkoppeling in de erfelijkheidsleer te kunnen aanbrengen. Als je granen in arctische toendra's zaaide, dan pasten die zich genetisch snel aan en leverden na een paar generaties volle aren bij temperaturen onder nul.

De Nederlandse onderwijspolitiek is gebaseerd op een hele familie van Lysenko's, waarvan de leden hun ideologie succesvol als wetenschap weten te verkopen. Dit verloopt volgens een vast patroon. Eerst is er de onrust van politici en beleidsmakers, die heen en weer schuiven op hun bureaustoeltjes, zenuwachtig van de gedachte dat zij niets meer te vernieuwen hebben en gedoemd zijn zich enkel bezig te houden met nagaan wat er van het bestaande beleid is terechtgekomen.

Vervolgens zijn er Lysenko's met een vernieuwing in de aanbieding. Deze wordt gretig overgenomen, zonder dat men zich afvraagt waarop deze gebaseerd is, noch welke voorspelbare averechtse gevolgen de invoering met zich meebrengt.

Daarna wordt de vernieuwing - die altijd op 'structuren' en nooit op substantie betrekking heeft - van bovenaf verordonneerd, meestal gelijktijdig met een bezuiniging. De onderwijzenden worden geacht op basis van missives geheel anders te gaan lesgeven. Hun mening doet niet terzake. Theirs not to reason why, Theirs but to teach and die, zou een hedendaagse Tennyson dichten.

Het nieuwe beleid wordt vervolgens formeel ingevoerd, wat resulteert in moeizame aanpassingen op de werkvloer, waarvan degenen die het werk doen met meer of minder tegenzin proberen er wat van te maken, of afhaken.

Vorige week meldden twee krantenberichten de voorspelbare uitkomst. Volgens de onderwijsinspectie was de overgrote meerderheid van de basisscholen niet in staat gebleken de minimumstandaard te halen. Dit bericht kreeg aanmerkelijk minder aandacht dan indertijd de invoering van wat toch grotendeels een papieren constructie is gebleven. Het onderscheid tussen kleuter- en lagere school bestaat immers feitelijk onverkort. Maar het onderwijsbeleid, dat vraagt dat mensen die voor onderwijs op het ene niveau zijn opgeleid moeiteloos op het andere functioneren, heeft daarmee geen rekening gehouden.

Het tweede krantenbericht meldde dat de helft van de leraren in het voortgezet onderwijs spijt heeft dit beroep te hebben gekozen. Zo'n onderzoek is een bevestiging van een constatering die ook in het jaarboek staat: in het onderwijs gaapt een diepe kloof tussen degenen die het beleid bedenken en degenen die onderwijs geven.

De eersten hebben de macht en worden nog steeds kritiekloos gesteund door de 'onderwijsspecialisten' in de Tweede Kamer. De machthebbers mopperen dan over het 'geklaag' van de onderwijsgevenden, alsof die allemaal incompetent en behoudzuchtig zijn en blij zouden moeten zijn zo'n 'uitdagend' beroep te mogen uitoefen voor gelukkig niet al te veel salaris.

Dit voortdurend bagatelliseren van werkelijke problemen is typische bonzenpraat. De socioloog Charles Wright Mills maakte ooit (De sociologische visie, 1958) onderscheid tussen personal troubles en public issues. Als een, of tien, of honderd leraren spijt hebben van hun beroepskeuze, dan is dat een persoonlijk probleem. Maar als de helft van alle leraren er zo over denkt, dan is dat een politiek probleem, dat allerminst verdwijnt met gezeur van de bovenbazen in het onderwijsbeleid over degenen die het echte werk doen.

Vorige week donderdag leek de politie eindelijk enige vooruitgang te boeken bij het onderzoek. Een man die in Bojonegoro was gearresteerd bekende dat hij en drie andere mannen een fors bedrag in het vooruitzicht was gesteld als ze een moslim-priester om het leven brachten. De man weigerde tot dusver echter te zeggen wie zijn opdrachtgever was.

Frans Becker, Wim van Hennekeler, Bart Tromp en Marjet van Zuijlen (redactie): Om de kwaliteit van het onderwijs, Het negentiende jaarboek voor het democratisch socialisme, Arbeiderspers/Wiardi Beckman-stichting.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
04-11-1998

« Terug naar het overzicht