Boosheid BV Nederland over publiek bankieren hypocriet

Als ik het goed begrijp heeft de provincie Zuid-Holland vorig jaar door 'creatief bankieren' tien miljoen winst op een uitstaand bedrag van 1,7 miljard behaald. Een rendement dat ver achterblijft bij dat van een gewone, risicoloze spaarrekening, die tegen 3% rente de provincie bruto 51 miljoen zou hebben opgeleverd.

De commotie die over het bankieren van de provincie is ontstaan lijkt mij zowel juist als in een aantal opzichten hypocriet. De affaire staat niet op zichzelf. Zij is er een uiting van dat er in het openbaar bestuur al geruime tijd sprake is van verwarring en onduidelijkheid over de wijze waarop dit zich moet organiseren en opstellen, wat de eigenlijke taken van ambtenaren en politici zijn en hoe die zich tot elkaar verhouden.

Dat een overheidslichaam als een provincie gaat speculeren ('beleggen') met gemeenschapsgeld zou niet eens serieus in overweging genomen mogen worden. Kennelijk besefte het vorige college van Gedeputeerde Staten dat toch wel enigszins, want dat zou tenminste verklaren waarom het Provinciale Staten van dit besluit onkundig liet.

De rol van de Commissaris van de Koningin, mevrouw Leemhuis-Stout, is zonderling. Zij was niet vóór dit besluit, maar legde zich er wel bij neer en tekende vervolgens voor alle geldelijke transacties. Zij verdedigt zich met het argument, dat zij, als door de Kroon benoemd, en niet door Provinciale Staten, zich niet tegen democratisch genomen besluiten kan verzetten en deze moet uitvoeren. Maar het ging hier helemaal niet om een democratisch genomen besluit, want dat hadden Provinciale Staten moeten nemen. En dan nog was het twijfelachtig of zo'n besluit wel in overeenstemming was met de taken en bevoegdheden van de Staten. Juist de Commissaris van De Koningin had in deze situatie op moeten treden; ten eerste om Gedeputeerde Staten erop te wijzen dat een besluit als dit niet buiten de Staten om genomen kon worden, ten tweede om bij de minister van Binnenlandse Zaken beroep tegen dit besluit aan te tekenen. Wanneer een Commissaris van de Koningin in een geval als dit niets doet, maakt zij haar eigen functie overbodig en doet zij er beter aan een andere betrekking te zoeken. Eerder al merkte men in Zuid-Holland op dat de commissaris onbetaalde nevenfuncties in de sfeer van het openbaar bestuur had opgegeven ten gunste van betaalde bijbanen in de particuliere sector.

Daarmee is eigenlijk al één belangrijk element genoemd: de mate waarin in de laatste tien, vijftien jaar, de normen en waarden van het bedrijfsleven geprojecteerd zijn op de publieke sector. De overheid, dat was de boodschap van opeenvolgende kabinetten, moest 'bedrijfsmatiger' gaan werken, en in gemeenten en provincies werden kanselarijen en afdelingen omgedoopt in 'bedrijfsunits' die 'rendement' moesten gaan maken. Het verschil tussen een publieke dienst en een onderneming vervaagde. In zo'n situatie is het niet verwonderlijk dat bestuurders vonden dat een ondernemende overheid met zich meebrengt dat publieke middelen gewoon kapitaal zijn, waarmee op de kapitaalmarkt gewerkt moet worden.

Dat de provincie Zuid-Holland feitelijk een bank in het leven riep die niet aan het toezicht van de Nederlandse Bank was onderworpen, past heel goed in de filosofie van Paars, of liever gezegd van Economische Zaken, want dit beleid werd al onder Lubbers III door dit ministerie begonnen. In deze filosofie moet de markt niet ingeperkt worden door vestigingseisen, preventief toezicht en andere middelen die het ondernemen aan banden leggen.

Het binnendringen van de cultuur van het bedrijfsleven in het openbaar bestuur heeft onherroepelijk tot gevolg dat de democratie onder druk komt te staan. De omineuze, en door Kok en Paars vaak in de mond genomen uitdrukking 'de B.V. Nederland' wijst daar al op: in de ogen van deze moderne politici is Nederland geen res publica, 'publieke zaak', zoals het latijnse woord voor 'staat' luidt, maar een onderneming, en dan ook nog een besloten vennootschap. De overname van de cultuur van de onderneming in het openbaar bestuur leidt er onvermijdelijk toe dat gekozen of benoemde bestuurders zich minder aantrekken van degenen door wie ze gekozen zijn of ten dienste van wie ze hun ambt uitoefenen. Ondernemen, dat is immers zelfstandig risico's nemen, waarop je pas later kunt worden 'afgerekend' door de Raad van Commissarissen. Dat is iets heel anders dan democratisch bestuur; in zo'n opvatting is het echter passend dat Gedeputeerde Staten in het geheim besluiten nemen, zoals in dit geval.

Nu echter valt als kritiek op de Statenleden te vernemen dat zij al veel eerder achter deze bankierspraktijken hadden kunnen komen als zij de begroting en jaarrekening van de provincie beter hadden gelezen. Dit raakt aan een tweede element dat de huidige verwarring van het openbaar bestuur in de hand werkt. Dat zijn noties over een 'vernieuwing' van het bestuur, ook op provinciaal en gemeentelijk niveau, aangedragen door bestuurskundigen van wie velen een klap van de postmodernistische molen hebben opgelopen, voorzover zij zich daarvoor ook al niet in begrijpelijk Nederlands uit konden drukken.

Provincies, zo lees je dan, moeten zich - uiteraard - 'profileren' tot 'arbiter/bemiddelaar om zich op deze wijze een plaats in het netwerk te verwerven', waarbij de vernieuwing onder andere moet komen van 'intern multi-sectoraal werken' en 'interactief bestuur'. Dit is een kleine greep uit de ideeën die uit de bestuurlijke organisatie van de provincie over 'provincies van de toekomst' zelf op klinken, en waarbij als commentaar valt te lezen dat deze 'vernieuwing' vrijwel geen aandacht besteedt aan de traditionele bestuurlijke taken van de provincie: toezicht, planning, coördinatie, rechtsbescherming. Zaken als provinciaal financieel toezicht hadden volgens sommige provinciale bestuurders hun langste tijd gehad.

In deze noties verdwijnen heldere verhoudingen tussen bestuur en politiek en krijgt het democratisch controleren van bestuur de allerlaagste prioriteit, ook al omdat politieke partijen bij het recruteren van kandidaten aan deskundigheid op dat terrein evenmin veel belang hechten.

Wat het openbaar bestuur in Nederland nodig heeft is een cultuuromslag, waarin afscheid wordt genomen zowel van de onderneming als organisatiemodel als van postmodernistische bestuurskunde volgens welke politiek zich overal en nergens manifesteert en sua niet gecontroleedr kan worden. Het gaat dan om een herwaardering van de klassieke bureaucratie, waarin competentie en ambtseer op eigentijdse wijze tot hun recht kunnen komen. Zolang dat niet gebeurt is de verontwaardiging over een affaire als provinciaal bankieren hypocriet.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
24-07-1999

« Terug naar het overzicht