Britse verkiezingen
Britse Verkiezingen
Veel Britse kiezers hebben door al het gelieg over de oorlog in Irak vertrouwen in premier verloren
Labour Party won ondanks Tony Blair
Uitslag bewijst gevaren van een districtenstelsel
Bart Tromp
De derde achtereenvolgende verkiezingsoverwinning van Labour was veel kleiner dan de twee voorgaande. Voornaamste oorzaak is dat de leider van de Labour Party, Tony Blair, door de oorlog in Irak, de vijfde waaraan Groot-Brittannië onder zijn leiding is begonnen, het vertrouwen van grote delen van zijn electoraat heeft verloren.
Volgens de Volkskrant toonde Blair zich toen ‘ een overtuigd interventionist van het idealistische slag’, die zich beriep ‘ op een progressieve, Europese traditie’. Het Britse publiek herinnert zich Blair echter niet als idealistisch leider, maar als misleider, die parlement en bevolking bang maakte met de Iraakse massavernietigingswapens, die in 45 minuten doel konden treffen, en enkel en alleen op die grond ruimte kreeg om aan de oorlog te beginnen.
Uit uitgelekte notulen is nu onomstotelijk gebleken dat Blair toen loog. In een beraad waar hij bij was, legde minister Jack Straw van Buitenlandse Zaken in juli 2002 uit dat de Iraakse massavernietigingswapens geen serieuze dreiging vormden. En voor regimewisseling, kreeg Blair van zijn voornaamste juridische adviseur, attorney general Lord Goldsmith, te horen, was toestemming van de Veiligheidsraad vereist. Zonder steun van Blair is het twijfelachtig of de VS de oorlog waren begonnen, en in weerwil van de spin doctors van Downing Street 10 hebben de Britse kiezers dat niet willen vergeten.
De Britse verkiezingsuitslag is interessant voor het Nederlandse debat over politieke vernieuwing. Daarin wordt immers vaak beweerd dat een districtenstelsel en een tweepartijensysteem op de een of andere manier de democratie in Nederland vernieuwen en dus ook verbeteren.
Een districtenstelsel levert echter niet onvermijdelijk een tweepartijenstelsel op. Sinds de vorming van de Labour Party kent Groot-Brittannië een driepartijenstelsel, waarbij in de jaren twintig Labour de Liberalen verdrong als de tweede partij. De eerste was de Conservative Party, die ruim drie keer zo lang aan het bewind is geweest als Labour. Het stelsel marginaliseert de derde partij. Die krijgt veel minder zetels dan op basis van evenredigheid het geval zou zijn en veel kiezers zien ervan af erop te stemmen, omdat ze dat als een verloren stem beschouwen.
Het Britse stelsel staat bekend als meerderheidsstelsel. Maar na de Tweede Wereldoorlog heeft geen enkele Britse regering gesteund op een meerderheid van de uitgebrachte stemmen. De nieuwe Labour-regering heeft nog geen 37 procent van de stemmen achter zich. Labour werd geholpen door een eigenaardigheid van het districtenstelsel. De indeling daarvan moet op gezette tijd worden aangepast aan demografische veranderingen. Op dit moment begunstigt het stelsel Labour, omdat in typische Labour-districten minder kiezers wonen dan in de thuishavens van de Conservatieven.
De opkomst bij deze verkiezingen lag even boven de zestig procent. Dat was ongeveer twee procentpunt meer dan bij de vorige verkiezingen, maar nog altijd dramatisch laag. Die opkomst steeg overigens alleen maar een beetje omdat het voor het eerst mogelijk was per post te stemmen, een tamelijk fraudegevoelige procedure.
Gedeeltelijk is de lage opkomst een logisch gevolg van een tweepartijenstelsel. Als van tevoren min of meer vaststaat welke partij in een district zal winnen (a safe
seat) heeft het immers voor de kiezer eigenlijk geen zin te stemmen, ongeacht zijn partijvoorkeur. Maar de opkomst bij deze en de vorige verkiezing was voor Groot-Brittannië uitzonderlijk laag. Het derde kabinet-Blair steunt op nog geen kwart van de Britse burgers.
De lage opkomst lijkt ook een gevolg te zijn van het feit dat Labour onder Blair sterk is verrechtst, zozeer dat The Economist adviseerde op Labour te stemmen, omdat dit de beste centrumrechtse partij was. Blair heeft met andere woorden het ideologische veld van de Conservatieven grotendeels bezet. De wanhopige poging van de Tories zich met ferme taal over immigratie en allochtonen programmatisch te onderscheiden, werkten eerder averechts dan overtuigend.
De Liberaal-Democraten staan nu duidelijk links van Labour, maar hun reële programmatische alternatief maakt door de werking van het districtenstelsel geen kans.
Zo zijn in het Verenigd Koninkrijk twee rechtse partijen elkaars voornaamste concurrenten. Ook in dit opzicht vormt dit stelsel een allesbehalve wenkend perspectief als het om versterking van de democratie gaat.
De verkiezingsuitslag is verder interessant, omdat deze enig licht werpt op de kwestie persoon of partij, die ook in het Nederlandse debat zo’n grote rol speelt, zozeer dat de afgetreden minister van Bestuurlijke Vernieuwing een op het kiezen van personen toegespitst kiesstelsel ontwierp.
Onderzoek laat echter zien dat kiezers primair op partijen stemmen. De grote overwinning van Labour in 1997 kwam niet op het conto van Blair. Van de ruim 160 zetels winst die Labour toen boekte, konden er hooguit tien aan een Blair-effect worden toegeschreven.
Bij deze verkiezingen was onmiskenbaar ook van een Blair-effect sprake, maar dan in omgekeerde zin. Veel kiezers hebben ondanks Blair op Labour gestemd. En zonder Blair had Labour veel meer gewonnen. Dat maakt zijn overwinning tamelijk troosteloos.
Premier Tony Blair, met zoon Leo op zijn arm, zijn vrouw Cherie en zoon Ewan vrijdag voor de ambtswoning 10 Downing Street, nadat zijn partij een dag eerder de verkiezingen had gewonnen. foto epa
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 09-05-2005