Centraal geregeld
BIJ DE PRESENTATIE van De toekomst van de vakbeweging, het veertiende jaarboek voor het democratisch socialisme, gebruikte FNV-voorzitter Johan Stekelenburg zijn spreektijd vooral voor een aanval op Frans Nypels en Kees Tamboer. Zij hebben in dat boek een polemisch hoofdstuk gewijd aan de vele mislukte pogingen om het NVV en later de FNV te hervormen en te moderniseren. Stekelenburg komt uit dat verhaal niet te voorschijn als een ridder zonder vrees of blaam. Dat hij een tegenaanval ondernam, was daarom begrijpelijk. Of deze doel trof, is een andere zaak.
De tweede spreker bij deze gelegenheid was een voorganger van Stekelenburg: Wim Kok. De boodschap van zijn inleiding was dat een verdere sanering van de verzorgingsstaat onontkoombaar was. De vroegere en de huidige voorzitter van de FNV vervielen aldus in een nu bijna bekend patroon. Kok speelde de Den Uyl van 1982 tegen Stekelenburgs vertolking van de Kok als kampioen tegen de ziektewetplannen. De een verdedigde het verleden (ook al omvat dit niet louter verworvenheden). De andere wees op de toekomst (hoe onaangenaam die ook is). Was het typerend voor de toekomst van de vakbeweging dat Stekelenburg zich verloor in een aanval die toch nooit voorbij de egelstelling van het eigen gelijk kwam, en zo verzuimde de contouren te schetsen van een versoberde verzorgingsstaat - die inderdaad onontkoombaar is?
Het is een vraag die bij mij opkomt als ik de ontwerp-kandidatenlijst van de PvdA voor de kamerverkiezingen doorneem. Elske ter Veld werd als staatssecretaris slachtoffer van haar eerdere optreden als kamerlid. Straks moet Karin Adelmund tegen haar eerdere ik als vicevoorzitter van de FNV opboksen. Vanuit dit perspectief reproduceert de nieuwe lijst de innerlijke tegenstrijdigheden van de oude, en niet alleen als het om de vakbondsvleugel gaat. Hoogleraar economie Van der Ploeg (nummer tien op de lijst) gaf daaraan vorig jaar al uitdrukking, toen hij 'als econoom' precies het omgekeerde beweerde van het standpunt waarvoor hij als lid van een belangrijke PvdA-commissie had getekend.
Belangrijker nog dan het dubbele gezicht dat deze lijst vertoont - bedenkers, uitvoerders en critici van het regeringsbeleid - lijkt mij de constatering dat onder de mogelijk verkiesbaren geen naam prijkt van iemand die in de afgelopen jaren heeft bijgedragen aan een noodzakelijke inhoudelijke vernieuwing van de PvdA. Deze zal dus weer net zo door de omstandigheden worden gedicteerd als de afgelopen vier jaar. De PvdA heeft noch in haar ontwerp-programma, noch in haar kandidatenlijst voor een duidelijke richting gekozen als het gaat om datgene waarop zij door de kiezers zal worden beoordeeld: de toekomst van de Nederlandse verzorgingsstaat.
Deze kandidatenlijst is de eerste die volgens het nieuwe systeem van centrale kandidaatstelling tot stand is gekomen. Daarmee is de PvdA min of meer teruggekeerd naar de situatie van voor 1969. Toen werd besloten tot een volledige decentralisatie van de kandidaatstelling.
Argument een was 'democratisering' - waarbij democratisering gelijk werd gesteld met decentralisering. Deze fout wordt in het debat over bestuurlijke vernieuwing in Nederland overigens nog steeds gemaakt. Argument twee was de invoering van een districtenstelsel. Dat wilden de progressieve partijen toen en de PvdA dacht deze uitkomst naderbij te brengen door haar kandidaatstellingsprocedure er alvast op in te stellen.
Overigens is het opmerkelijk dat ook in de VVD en het CDA, die formeel niet zo'n gedecentraliseerde kandidaatstelling kennen, bij de opstelling van de kieslijst sprake is van centralisering. De mogelijkheden van regionale lobby's om op die lijst invloed uit te oefenen, is zowel formeel als feitelijk afgenomen.
De argumenten voor een centrale kandidaatstelling zijn sterk. In beginsel biedt deze de verenigingsdemocratie van een politieke partij meer invloed op de samenstelling van de lijst in zijn geheel. Maar ik krijg niet de indruk dat er alles aan wordt gedaan om dit beginsel feitelijk gestalte te geven. In de tweede plaats wordt het zo mogelijk een fractie samen te stellen, waarin politieke expertise en andere bekwaamheden of kenmerken evenwichtig zijn gespreid.
De voorstanders van deze methode om een kandidatenlijst op te stellen, zoals ik, was het zaterdag wel even vreemd te moede. Niet zozeer vanwege de PvdA-lijst voor de Tweede Kamer, al is het daar af en toe toch raadselachtig waarom sommige schreeuwlelijkerds verkiesbaar bleven, terwijl bekwame kamerleden zijn afgevoerd, op een lage plaats terechtkwamen of vervangen werden door nieuwkomers van wie niet is aangetoond of zij over politieke capaciteiten beschikken.
Neen, het pijnlijke voor deze voorstanders was de vrijwel volledige 'zuivering' van de kandidatenlijst voor de verkiezing van het Europese Parlement. Van de zittende leden namens de PvdA is er maar een zeker van herverkiezing. De rest is te licht bevonden.
Wat is hier nu pijnlijk aan? De kandidaatstelling voor het Europese Parlement is bij de PvdA altijd al centraal georganiseerd geweest. De 'partijbaronnen' hadden er geen directe invloed op. Bij de vorige kandidaatstelling verheugde de onafhankelijke commissie die de lijst voordroeg, zich er publiekelijk over dat zij keus te over had uit voortreffelijke kandidaten. Die commissie stond onder voorzitterschap van Relus ter Beek en verder maakten zwaargewichten als Sicco Mansholt en Saskia Stuiveling er deel van uit. Hun voorstel werd, niet zonder strijd, door de toen nog bestaande partijraad van de PvdA vrijwel ongeschonden overgenomen.
Nu deugen negen van de tien niet voor deze baan. Was de commissie toen incompetent en de partijraad gek? Of zijn de opvattingen over de capaciteiten van volksvertegenwoordigers volledig veranderd? Wat het juiste antwoord ook mag zijn, niets garandeert dat de nieuwe kamerfractie over vier jaar niet hetzelfde lot wacht. Ook de waan van de dag kan centraal geregeld worden.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 17-11-1993