Clause IV
BIJ DE Partij van de Arbeid probeerde het partijbestuur een paar weken geleden de statuten te laten wijzigen, zonder de leden daarvan op de hoogte te stellen. Deze vorm van partijvernieuwing ging het partijcongres te ver. De wijzigingsvoorstellen werden van de agenda afgevoerd.
Bij de Labour Party zou de partijleiding het zich niet in haar hoofd halen zoiets te proberen. De statuten (Constitution) van de Britse partij dateren van 1918. In paragraaf vier zijn de doelstellingen van de partij geformuleerd en het belangrijkste artikel daarin werd indertijd bedacht door Sidney Webb, met zijn vrouw Beatrice jarenlang de intellectuele motor van de Fabian Society. Clause IV-4 is sindsdien nooit wezenlijk gewijzigd.
De doelstelling van Labour wordt erin omschreven als: 'Het verzekeren van de volle vrucht van hun inspanningen voor hand- en hoofdarbeiders en de meest billijke verdeling daarvan die mogelijk is op de basis van het gemeenschappelijke eigendom van de produktie-, distributie- en ruilmiddelen, en het best bereikbare systeem van volksbeheer over, en bestuur van elke industrie of dienst.' In 1918 was deze formulering een compromis (en niet een 'marxistisch produkt uit de tijd van de Russische Revolutie', zoals NRC Handelsblad meldde), een compromis waarop het heterogene gezelschap dat de Labour Party vormde zich kon verenigen.
De compromissen van gisteren zijn de dogma's van morgen. Clause IV vormde in de loop van de tijd steeds meer de emotionele identiteit van de partij en de programmatische waarde devalueerde vrijwel geheel, nadat de Labour-regeringen van Attlee (1945-1951) de Britse verzorginsstaat invoerden, inclusief grootscheepse nationaliseringen als die van kolenmijnen en de spoorwegen. Daarmee was de grens van wat door middel van nationalisatie gerealiseerd kon worden bereikt.
Dat bleek al in de jaren vijftig. Niet in verdere nationalisatie - toch al een dubieuze uitleg van 'gemeenschappelijk eigendom' - maar in meer gelijkheid lag de toekomst van het socialisme. Dat was althans de these van de voornaamste naoorlogse ideoloog van Labour, Tony Crosland, in zijn The Future of Socialism (1956). Partijleider Hugh Gaitskell trachtte vervolgens de partij ertoe te bewegen Clause IV te wijzigen, omdat deze binnen en buiten de partij werd uitgelegd als een program van algehele nationalisatie. Daar was Labour helemaal niet voor geporteerd; de 'gemengde economie' was in feite door de partij allang aanvaard.
Crosland zelf zag niets in Gaitskells voorstel en dat gold eigenlijk voor ieder verstandig mens in de partij. Attlee vergeleek de discussie met een obscuur theologisch dispuut en de historicus van de 'revisionisten', Stephen Haseler, stelde vast dat Clause IV geen programmatische betekenis had, alleen maar sentimentele waarde voor partijgetrouwen. Zij hadden allemaal gelijk: Gaitskell verloor en gaf daardoor Clause IV een enorm politiek gewicht. Dit kwam vervolgens om de nek van Labour te hangen.
Vijfendertig jaar later doet Tony Blair, de zesde opvolger van Gaitskell, juist daarom opnieuw een poging de fameuze passage te wijzigen. De National Executive, het partijbestuur, aanvaardde maandag een nieuwe tekst. Daarin wordt het doel van Labour omschreven als 'een gemeenschap waarin macht, rijkdom en kansen in de handen van velen zijn, en niet van weinigen' en waar 'de markt en de strengheid van concurrentie hand in hand gaan met krachten van associatie en samenwerking'.
Het is een formulering die recht doet aan waarvoor Labour in feite altijd heeft gestaan en het is in dit opzicht geen verrechtsing, maar het lozen van een last aan symbolen met behulp waarvan de linkervleugel van Labour Margaret Thatcher in 1979 aan de macht hielp - en haar bij de verkiezingen van 1983 en 1987 aan de macht hield, ook al steunde zij op een kleiner electoraat dan welke naoorlogse Britse regering ook.
Die linkervleugel is al door Kinnock - er zelf uit afkomstig - aan banden gelegd en door diens opvolger John Smith gemarginaliseerd. Het speciale congres dat in april over het wijzigingsvoorstel bijeenkomt, zal dan ook zeker Blair steunen.
Is dat genoeg om bij de komende algemene verkiezingen een einde te maken aan de onfrisse eenpartijstaat die Groot-Brittannie sinds 1979 is geworden? Dat moet nog blijken, maar mocht Labour alleen, of samen met de liberale SDLP winnen, dan ontstaat een ironische situatie.
Onder Thatcher en Major zijn grootscheepse privatiseringen uitgevoerd van staatsbedrijven en publieke diensten en er staan nog een aantal op de agenda. De veronderstelde 'tucht van de markt' heeft hier niet helemaal gewerkt volgens de recepten van de nu ook in Nederland dominante economische school. De rijken zijn er rijker door geworden en alle anderen armer.
Het peil van de publieke voorzieningen is schrikbarend gedaald, maar de prijzen ervan zijn even schrikbarend gestegen en hebben zich gemanifesteerd in de enorme salarissen die de geprivatiseerde managers en directeuren zichzelf hebben toegekend. Ondertussen slagen de geprivatiseerde waterleidingbedrijven er maar niet in drinkwater te leveren dat voldoet aan de kwaliteitsstandaard van de Europese Unie.
Een regering met Labour zal er daarom niet aan ontkomen een aantal privatiseringen terug te draaien, of de publieke controle op zulke bedrijven te vergroten. De ironie schuilt dan hierin dat het afschaffen van de oude Clause IV noodzakelijk is om gedeeltelijk uitvoering aan de inhoud ervan te geven. Daarmee krijgt Gaitskell postuum zijn zin, want hij wilde dat Labour niet uit principe gemeenschapsbezit invoerde, maar alleen waar dat nodig was als middel om de kwaliteit van het bestaan te verhogen.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 15-03-1995