Clintons plaats

GEEN PRESIDENT van de Verenigde Staten was jonger dan William Jefferson Clinton als hij het ambt neerlegt. Toch is het niet uitgesloten dat een eind is gekomen aan zijn politieke loopbaan, ook al kan hij theoretisch over vier jaar kandidaat staan. Maar het lijkt nu meer voor de hand te liggen ons druk te maken over dat wat Amerikaanse presidenten in hun nadagen in het Witte Huis boven alles bezighoudt: hun plaats in de geschiedenis.

Van de naoorlogse presidenten zijn Harry Truman en Lyndon Johnson de grootsten. De eerste zorgde ervoor dat de binnenlandse klassen- en rassentegenstellingen hun scherpte verloren. Daarnaast was hij de architect van een Pax Americana die tot het einde van de Koude Oorlog standhield.

De reputatie van de tweede zal altijd gebukt blijven gaan onder het Amerikaanse avontuur in Indochina. Maar hij organiseerde ook de gelijkberechtiging van de zwarte Amerikanen en de uitbreiding van de verzorgingsstaat. Johnson - anders dan Bush een echte Texaan - wist dat zijn civil rights-wetgeving het einde van de dominantie van de Democraten in het Zuiden betekende. Maar hij zette niettemin door.

De grootheid van Truman en Johnson bestaat eruit dat zij de moed, overtuiging en politieke gewiekstheid hadden zaken tot stand te brengen die anders niet waren gebeurd.

Waar moet men Clinton plaatsen? Het is onzin hem op te hangen aan de Lewinsky-affaire en bizar hem mislukt te achten omdat hij geen vrede in het Midden-Oosten bewerkstelligde.

In de buitenlandse politiek is Clinton geen Truman geweest. Hij heeft geen architectuur van de internationale betrekkingen voor na de Koude Oorlog gestalte gegeven. Maar anders dan zijn voorgangers Reagan en Bush heeft hij een verstandig en voorzichtig beleid gevoerd. Zo is een eind gekomen aan de oorlogen in voormalig Joegoslavie, heeft de Navo een nieuwe inhoud gekregen als regionale veiligheidsorganisatie en is de relatie tussen de VS en de Europese Unie beter gereguleerd - getuige het feit dat Clinton als eerste Amerikaan de Karel de Grote-prijs is toegekend.

Algemeen gesteld: Clinton heeft ingezien dat het feit dat de VS als enige 'supermacht' zijn overgebleven, inhoudt dat Amerika's macht veel selectiever moet worden gebruikt.

Binnenlands was Clinton geen Johnson. Sterker, hij is de meest rechtse Democratische president van de twintigste eeuw geweest. Na de mislukking van zijn poging tot invoering van een algemene ziektekostenverzekering, heeft hij de Republikeinen de wind uit de zeilen genomen door een deel van hun programma ter ontmanteling van de verzorgingsstaat over te nemen. Hij heeft de door Reagan in het ongerede gebrachte overheidsfinancien gesaneerd.

Het was een genoegen te zien hoe deze briljante tacticus keer op keer zijn rechtsere Republikeinse tegenstanders, met hun meerderheid in Huis en Senaat, het nakijken gaf. Maar zijn tactiek was dezelfde als die van Joop den Uyl: Grieks-Romeins worstelen, je tegenstander vastpakken en niet meer loslaten - ongeacht op welk terrein je uiteindelijk terechtkomt.

Clinton was de eerste president sinds Truman die geen miljonair was toen hij werd gekozen. Zijn voornaamste tekort is dat hij niets heeft ondernomen om ervoor te zorgen dat de macht van het geld de Amerikaanse democratie niet verder ondermijnt. De meeste Amerikaanse volksvertegenwoordigers zijn miljonair, maar moeten dan nog voor hun campagnes geld inzamelen bij ondernemingen en belangengroepen, die daarvoor gunsten en voordelen verlangen - en krijgen. Dat geld is nodig voor televisiespotjes, die vrijwel altijd bestaan uit een paar gemakkelijke slogans ten gunste van de eigen kandidaat of om de tegenstander af te branden. Op basis van deze 'voorlichting' moeten de meeste kiezers hun keus maken.

De verkiezingscampagne van dit jaar kostte tussen de drie en vier miljard dollar, waarvan ongeveer een miljard werd besteed aan de race tussen de presidentskandidaten. (Gekozen worden ook Congresleden, gouverneurs, burgemeesters, hoofdcommissarissen van politie en gemeentelijke hondenvangers - natte droom van D66.)

Dit was een nog spannender race dan die tussen Nixon en Kennedy in 1960. Maar bijna de helft van de kiesgerechtigde Amerikanen ging niet naar de stembus. De thuisblijvers verdienen minder, hebben minder opleiding genoten, bezitten geen macht. Zij vinden dat het Amerikaanse politieke systeem hun belangen niet behartigt. Zij menen dat hun stem alleen wordt gebruikt om te suggereren dat dit stelsel democratisch is.

Deze thuisblijvers hebben helemaal gelijk.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
09-11-2000

« Terug naar het overzicht