Correct naar de gaskamer
OP 25 OKTOBER 1854 voerden de 673 cavaleristen van de Lichte Brigade bij Balaclava op de Krim de beruchtste charge uit de militaire geschiedenis uit. De Britten bestormden goed verschanste batterijen Russische veldartillerie.
Niet veel mannen en paarden keerden terug uit de 'vallei des doods'. Zij hadden het verkeerde doel aangevallen, ogenschijnlijk het gevolg van een misverstand tussen Lord Raglan, de Britse opperbevelhebber, en Lord Lucan, die de Lichte Brigade commandeerde (en de charge overleefde - 's avonds nam hij een heet bad aan boord van zijn privejacht, dat voor anker lag bij de kust).
In een schitterende studie heeft de Engelse historica Cecil Woodham-Smith echter in kaart gebracht hoe de organisatie en tradities van het Britse leger in de voorafgaande dertig jaar een blunder als die van de Lichte Brigade zo goed als onvermijdelijk hadden gemaakt.
Zou zo'n studie ook gemaakt kunnen worden over het fiasco van Dutchbat III in Srebrenica? Staan al die grotere en kleinere misverstanden en ongelukjes op zichzelf, of vloeien zij voort uit de organisatie van de krijgsmacht en de politiek van Unprofor? De vraag is nu niet met zekerheid te beantwoorden, maar ik neig tot een bevestigend antwoord.
Aan de uitzending van Dutchbat III is heel wat voorafgegaan. Eerst is in 1991 besloten tot het oprichten van een luchtmobiele brigade. Die zou bij uitstek geschikt zijn voor vredesoperaties. Al snel werd echter duidelijk dat voor vredesoperaties die werkelijk plaatsvinden, luchtmobiele eenheden nu juist niet nodig zijn. Voor de dienst in Bosnie moesten de luchtmobiele bataljons (die bij ontstentenis aan helikopters toch al niet luchtmobiel waren) worden omgeschoold tot pantserinfanterie. Daaruit bestond de 'oude' landmacht grotendeels. De pantserinfanterie-brigades werden echter bemand door dienstplichtigen. Zij mochten niet tegen hun zin bij vredesoperaties worden ingezet. Dat was althans de stelling van opeenvolgende ministers van defensie.
Om toch aan vredesoperaties te kunnen deelnemen werd daarom vervolgens in een vloek en een zucht de dienstplicht afgeschaft en in de Prioriteitennota plaatste de toenmalige minister Ter Beek de grondwettelijk verplichte verdediging van het vaderland op een lijn met het deelnemen aan zulke vredesoperaties. De volksvertegenwoordiging sprak hem niet tegen.
Onder kamerbrede druk is het uiteindelijk ook tot deelname van Dutchbat aan Unprofor gekomen, ondanks het feit dat op dat moment al duidelijk was dat Unprofor vond dat het niet in staat was zijn mandaat uit te voeren. Zeker niet als het om de tot 'safe areas' geproclameerde getto's ging, waarin tienduizenden opgejaagde Bosniers door het leger van generaal Mladic waren samengedrongen.
In de brief - zijn derde over dit onderwerp - die minister Voorhoeve maandag aan de Staten-Generaal verzond, doet hij verschillende pogingen om toch nog iets nuttigs te zien in de aanwezigheid van Dutchbat I, II en III in Srebrenica. De soldaten hebben mijnen geruimd, zieken verzorgd, en in meer algemene termen 'belangrijk humanitair werk verricht'. Maar de gruwelijke waarheid is uiteindelijk deze: Unprofor - in Srebrenica: Dutchbat - beschermde niets en niemand, stond erbij en keek ernaar of de Bosniers wel 'correct' gedeporteerd werden of naar hun executie geleid.
Dit is waar het werkelijk om gaat, niet om de treurigstemmende 'communicatiestoornissen' binnen het apparaat van de krijgsmacht en het ministerie van defensie. De 'vredesoperaties' waaraan Nederland zo graag wilde meedoen en waarvoor de hele krijgsmacht is gereorganiseerd, zijn uitgelopen op een beschamende onmacht toen men oog in oog stond met een voorspelbare massamoord.
Die onmacht was namelijk geen natuurgegeven, maar de uitkomst van politieke beslissingen. In de eerste plaats die van de leiding van Unprofor, in de tweede plaats van de Nederlandse instemming daarmee. De brief van minister Voorhoeve bevat wat dit aangaat een onthullende passage: 'De verwachting dat de VN de Navo bij een noodsituatie in de enclave prompt zou vragen omvangrijke luchtsteun te verlenen, is niet bewaarheid.'
Ik ben er niet geweest, maar ik geloof graag dat Srebrenica tactisch gezien militair onverdedigbaar was. Dat is echter iets anders dan strategische onverdedigbaarheid. De Servische politiek bestaat eruit te zien hoever men kan gaan. Drie tot vijftien vermoorde kinderen en burgers per dag en per 'veilig gebied' mag van de VN, zo is empirisch vast komen te staan.
Wat was er echter gebeurd als Unprofor bij de eerste tekenen van het Servische offensief tegen Srebrenica inderdaad 'omvangrijke luchtsteun' had verleend of, meer in het algemeen, de stelselmatige Servische schendingen van de afgesloten overeenkomsten had afgestraft, overeenkomstig het mandaat van de Veiligheidsraad?
Wat was er gebeurd als de commandant van Unprofor niet was ingegaan op het dreigement van generaal Mladic, dat luchtsteun aan Dutchbat tot moord op gegijzelde Nederlandse militairen zou leiden en tot intensief bombarderen van de 'safe area'? Waarom kreeg Mladic toen niet te horen dat hij, zijn troepen en zijn zogenaamde regering, dan onmiddellijk doelwit zouden zijn van onverbiddelijke (lucht)aanvallen? Dat werd ter plaatse geadviseerd door stafofficieren (onder wie Nederlanders).
Het antwoord op die vragen is veel relevanter voor de verdere deelname aan 'vredesoperaties' van Nederlandse eenheden dan de opmerkingen die ik nu heb horen opborrelen bij diezelfde volksvertegenwoordigers die zulke vragen ook al niet stelden toen zij kritiekloos instemden met de uitzending van Dutchbat naar Srebrenica. De vraag waar het om gaat is kortom, of de Nederlandse deelname aan 'vredesoperaties' op iets anders neerkomt dan op het constateren of burgers 'correct' worden verjaagd en vermoord.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 30-08-1995