De achtenzestigers naar het schavot

VROEGER WAS Herman Wigbold baas van Achter het Nieuws, de in die tijd geruchtmakende tv-actualiteitenrubriek van de Vara. Daarna leidde hij jarenlang Het Vrije Volk, toen het voormalige socialistische dagblad al was teruggedrongen tot Rotterdam. Het Vrije Volk bestaat al lang niet meer, en Achter het Nieuws ook niet. Er is een fikse greep in het onbestorven verleden nodig om de hedendaagse lezer duidelijk te maken wie deze 'nog immer strijdbare journalist' is, of liever gezegd: is geweest.

De karakterisering 'nog immer strijdbare journalist' staat op de achterflap van het boek dat Wigbold zojuist de wereld in heeft geslingerd. Het is een boek naar de omvang, maar een pamflet naar strekking. Dat het een pamflet is, komt ook in de titel onmiskenbaar naar voren: Bezwaren tegen de ondergang van Nederland - een titel die overigens verwijst naar Da Costa's Bezwaren tegen den geest der eeuw (1830).

Die verwijzing is ironisch, want Wigbolds bezwaren zijn van een geheel andere aard dan die van Da Costa, die met zijn pamflet aan de basis van de anti-revolutionaire partijvorming stond.

(De Anti-Revolutionaire Partij werd in 1979 opgeheven, en dat 'anti-revolutionaire' richtte zich oorspronkelijk tegen de Franse Revolutie. Ik leg dit voor de zekerheid toch maar even uit.)

Niet tegen de Franse Revolutie neemt Wigbold stelling, maar tegen 'de jaren zestig'. Hij zet zwaar in: 'Zelden heeft een generatie zichzelf zo de hemel in geprezen als de zogenaamde protestgeneratie, de generatie die, ruw gezegd, tussen 1940 en 1955 werd geboren en in de jaren zestig volwassen was of werd.' Dit is geen klein doelwit en het is dan ook bijna niet te missen. Volgens de beginselen van de kansberekening moet het door Wigbold aangeklaagde deel van de Nederlandse bevolking wel verantwoordelijk zijn voor het meeste wat er de laatste vijftien jaar in Nederland gebeurt, en dus ook voor wat er misgaat.

Er is veel misgegaan sinds de jaren zestig, en dat wordt door Wigbold uitvoerig beschreven. De nieuwe seksuele vrijheid is uitgelopen op smakeloze 'flauwekul' (een woord dat in dit boek voortdurend boven de bladzijden zweeft, ook als het niet expliciet wordt gebruikt). Amsterdam is de hoofdstad van de kinderpornografie geworden, en op alle tv-zenders wedijveren praatprogramma's met elkaar in het vertoon van seksuele aberraties.

Overigens is die seksuele vrijheid in de jaren zestig helemaal niet door de generatie van tussen 1940 en 1955 geborenen bevochten, tekent Wigbold aan. Ze is het gevolg van een technische innovatie, de pil. Dit patroon ziet hij eigenlijk overal. Het mooie dat 'de jaren zestig' hebben opgeleverd - legale abortus, vrouwenemancipatie, een minder autoritaire samenleving - was al door een eerdere generatie (de zijne dus) op gang gebracht of een kwestie van technische vernieuwing. Zelfs het meest revolutionaire en blijvende van dit tijdvak, de popmuziek, dateert al uit de suffe jaren vijftig, noteert hij grimmig, als de rock 'n' roll ontstaat.

Inmiddels is Bezwaren tegen de ondergang van Nederland in enkele besprekingen van het boek en interviews met de schrijver weggezet als het produkt van een nurkse oudere, die als zovelen vroeger links was en nu rechts is geworden. Dat is ook een vorm van gemakzucht. De misstanden die Wigbold beschrijft, bestaan echt en hij treft doel, vooral in zijn verhalen over misdaad en straf in Nederland, over Amsterdam als open inrichting, over homoverzuiling, over de opwaardering van aids tot heldenziekte met uitwassen als het jaarlijkse 'vreetfestijn op de Dam', waar Nederlandse prominenten haute cuisine genieten ter wille van de bestrijding van aids. Soms zit hij er ook goed naast: in zijn tirade tegen de Nederlandse onderwijsvernieuwing richt hij zich tegen de 'democratisering' van de universiteiten, alsof die vijftien jaar geleden al niet heeft plaats gemaakt voor een steeds verdergaande bureaucratisering.

Hoe leerzaam en vermakelijk ook, het pamflet mislukt uiteindelijk omdat het zijn centrale these niet waarmaakt: dat dit alles het gevolg is van het optreden van de achtenzestigers (een beperktere en preciezere omschrijving van de protestgeneratie die Wigbold op het schavot wil brengen).

De lijst van ergerlijke misstanden en 'flauwekul' is onuitputtelijk en Wigbold doet geen poging tot een zekere classificatie of ordening. Zijn pamflet prikkelt de lezer wel om er zelf wat te bedenken. Bij voorbeeld de Nederlandse Spoorwegen, die nu een trein laten rondrijden welke van buiten helemaal is opgeverfd om er als rijdende reclame voor het Algemeen Dagblad uit te zien. Die is nieuw - tot nu toe was de schade beperkt tot een intercity die helemaal is bepleisterd met een diagonaal geplakte verzekeringsmaatschappij. Ik mijd die trein. Een publieke voorziening dient alleen maar naar zichzelf te verwijzen.

En dan de gezamenlijkheid op Radio 1, die ertoe heeft geleid dat mr G.J. Hilterman van zondagmiddag naar dinsdagavond is verplaatst, wat op niets minder neerkomt dan moedwillige vernieling van een historisch monument. Zal Herman Wigbold in een volgend pamflet ook hierachter de schennende handen van een achtenzestiger weten aan te wijzen?

Herman Wigbold: Bezwaren tegen de ondergang van Nederland. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1995, 152 blz. ƒ 29,90. ISBN 90-295-5747-8

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
20-09-1995

« Terug naar het overzicht