De Amerikaanse Nachtmerrie
De nieuwe elites oriënteren zich nauwelijks nog op de landen waarin ze wonen en dragen er ook geen verantwoordelijkheid. Ze opereren op een wereldmarkt in een wereldcultuur. Ze stemden de vorig jaar overleden historicus Christopher Lasch zeer pessimistisch.
DE AMERIKAANSE cultuurfilosoof Christopher Lasch overleed in februari 1994 aan een slepende ziekte, een week voordat zijn laatste boek verscheen. The Revolt of the Elites and the Betrayal of Democracy is daardoor zijn intellectuele testament. Zo zal hij het ook bedoeld hebben, al rept hij nergens van het feit dat het boek werd geschreven in de zekerheid dat hij stervende was. Alleen in de eerste zin van de inleiding merkt hij terloops op dat het boek tot stand kwam ’onder veeleisende omstandigheden’.
Christopher Lasch (1932-1994) was van huis uit historicus, maar in zijn voornaamste boeken toonde hij zich allereerst een scherpzinnige criticus van de moderne samenleving, en dat was voor hem allereerst de Amerikaanse. The Revolt of the Elites and the Betrayal of Democracy bestaat uit dertien essays, die eerder in andere vorm zijn gepubliceerd en nu zijn herschreven en gegroepeerd rond drie thema’s: de verscherping van sociale tegenstellingen, de neergang van het democratische debat en de ontkenning van zingevingsvraagstukken.
De titel verwijst naar La rebelión de las masas (De opstand der horden), waarmee de Spaanse filosoof José Ortega y Gasset vanaf 1930 wereldwijd naam maakte. Tot ver in de jaren zestig bleef dit een vermaard en vaak herdrukt boek, ook in Nederland, al waren er niet veel die konden uitleggen waarover het eigenlijk ging. Dat leek ook overbodig bij een titel die in vier woorden een volledige diagnose van de moderne samenleving bevatte.
Ortega stelde dat de westerse cultuur in een crisis verkeerde en werd bedreigd door de opkomst van een ’massamens’ die gespeend is van historisch en cultureel besef en alleen op techniek en geweld vertrouwt. Zijn boek paste wonderwel in de conservatieve cultuurkritiek die in het interbellum opgang maakte en waarvan Huizinga’s In de schaduw van gisteren het bekendste Nederlandse voorbeeld is.
Lasch knoopt maar oppervlakkig aan bij Ortega’s boek. Het is hem erom te doen aan te tonen dat wat Ortega hekelde bij ’de massa’s’, heden ten dage nu juist de elite karakteriseert: gebrek aan historisch besef, zelfzuchtigheid, een instrumentele houding tegenover vrouwen en het eigen lichaam, en een ’dodelijke haat jegens alles wat hijzelf niet is’. Gelukkig blijft hij niet in dit soort taal hangen; zijn kritiek is in het algemeen meer ter zake.
Wat hem uiteindelijk met Ortega verbindt, is niet meer dan de titels van beider boek, en in dit opzicht is die van Lasch wel mooi gevonden, maar strikt genomen niet juist. Wat hij de elites aanwrijft, is niet dat zij in opstand zijn gekomen, maar dat zij juist niets doen, dat zij zich hebben teruggetrokken uit de samenleving.
De ’elites’ (waarmee Lasch de Top-20 procent in termen van bezit en inkomen bedoelt) hebben zich onafhankelijk gemaakt van de rest van de maatschappij. Zij kunnen het stellen buiten steden en publieke voorzieningen. Zij oriënteren zich steeds minder op het land waar ze nog wonen, vaak al in afgescheiden en door privé-bewakers beschermde compounds, en zij beschouwen zich deelnemers aan een wereldmarkt en een wereldcultuur.
Het verschil met de traditionele elites is dat zij geen verantwoordelijkheid willen dragen voor de samenleving waarvan zij toch ook deel uitmaken. Zij beschouwen zich als ’wereldburgers’, zonder echter de verplichtingen te aanvaarden die elk burgerschap met zich meebrengt. Dit nu is de ’opstand van de elites’. Lasch brengt deze enerzijds in verband met de toegenomen internationalisering van de economie, anderzijds met de neergang van de staat en van de middenklassen. De eerste is tot nu toe altijd het kader geweest waarin politiek en democratie inhoud en betekenis kregen, en de middenklassen - bij Lasch eerder een aristotelesiaans dan een sociologisch begrip - zijn altijd de basis van democratie geweest.
In zijn voorlaatste boek, The True and Only Heaven, verliet Lasch het spoor van de trilogie die hem in en buiten de Verenigde Staten beroemd maakte, vooral vanwege het middendeel, The Culture of Narcissism (1979), waarvan de ondertitel toen al luidde ’Het leven in Amerika in een tijd van dalende verwachtingen’. In de trilogie gebruikte Lasch het begrippenapparaat van de psychoanalyse voor een kritische ontleding van de moderne maatschappij, met als voornaamste stelling dat de menselijke autonomie steeds verder wordt uitgehold door precies die instanties die waren bedacht om deze te beschermen tegen de verwoestende krachten van het kapitalisme. Tegelijkertijd werd duidelijk dat Lasch met deze kritiek niet meer paste in de gebruikelijke links-rechts schema’s - daarvoor trof zijn diagnose ook te veel ’linkse’ liefhebberijen.
IN The True and Only Heaven vond hij daarna een ideologische thuisbasis in het Amerikaanse populisme van de negentiende eeuw. Als dat boek kan worden gekarakteriseerd als een veldtocht tegen de moderne samenleving, dan is The Revolt of the Elites and the Betrayal of Democracy een reeks guerrilla-acties tegen dezelfde vijand. Lasch doet hier, zowel in stijl als naar inhoud, sterk denken aan Charles Wright Mills (1915-1962), de radicale socioloog die met zijn The Power Elite (1956) een onbarmhartige, als sociologische analyse ingeklede, aanval deed op de machtsstructuur die in het naoorlogse Amerika was ontstaan, en die tegelijk een nostalgisch beroep deed op het ’echte’ Amerika, het Amerika dat Tocqueville en zijn reisgenoot Beaumont in 1831 bereisden en daarna zo schitterend in kaart brachten.
Dit Amerika was volgens Mills ten onder gegaan in de ’mass-society’ van ’georganiseerde onverantwoordelijkheid’, waarin gebrek aan maatstaven en belangstelling doorgaat voor tolerantie. De steeds woedender schrijvende Mills noemde zich tegen het eind van zijn korte leven een ’plain marxist’, maar dat was een provocatieve vermomming van wat hij werkelijk was: een radicale populist.
Die kunnen alleen in de Verenigde Staten bestaan - dat stelt Lasch keer op keer, zij het impliciet, vast. Want dat populisme is de ideologische uitdrukking van een samenleving die in Europa nooit heeft bestaan, eenvoudig omdat Amerika niet door een geschiedenis van oorlog en ingeslepen ongelijkheid is getekend. In 1890 verklaarde het Amerikaanse bureau voor statistiek ’the Frontier’ voor gesloten. Er was geen open terrein meer tussen de oostelijke en de westelijke staten, waar alleen indianen en bizons de vrije vestiging van landverhuizers in de weg stonden.
Niet veel later publiceerde de historicus Frederick Jackson Turner zijn fameuze artikel waarin hij de Amerikaanse identiteit, ja de hele sociaal-politieke structuur van de Verenigde Staten verklaarde uit het bestaan van ’the Frontier’. Die bood Amerikanen altijd de uitdaging en mogelijkheid het elders te proberen en voorkwam zo de sociale geslotenheid en klassenvorming van Europese staten.
Lasch refereert aan dat artikel, vooral omdat hij hier voor het eerst de term ’sociale mobiliteit’ tegenkomt, de mogelijkheid uit de eigen sociale laag opwaarts te stijgen. Sociale mobiliteit wordt meestal beschouwd als iets moois. Ze vormt de ontsnappingsmogelijkheid uit het eigen (wellicht arme of bekrompen) milieu. Als zodanig is ze altijd gevierd als een belangrijk element in de Amerikaanse Droom.
Maar voor Lasch heeft het centraal stellen van de mogelijkheid van sociale mobiliteit nu juist de authentieke Amerikaanse Droom in een Amerikaanse Nachtmerrie veranderd. De keerzijde van de mogelijkheid van individuele sociale mobiliteit is dat er kennelijk een grote sociale laag bestaat waaruit men maar het beste kan proberen te ontsnappen. Maar hoe is democratie mogelijk als een groot deel van de bevolking er zo aan toe is dat het daaraan feitelijk niet kan deelnemen, bij gebrek aan materiële en intellectuele bagage?
De Amerikaanse revolutie maakte een eind aan het onderscheid tussen ’heren’ en ’gewone mensen’. Het democratische ideaal van de Amerikaanse democratie was een gemeenschap van intelligente, verantwoordelijke en zichzelf besturende burgers. Het huidige democratische ideaal is niets anders dan een circulatie van elites, door het benutten van de mogelijkheden tot sociale mobiliteit.
Lasch argumenteert overtuigend dat in het Amerikaanse politieke denken van de negentiende eeuw geen sprake was van denken in termen van permanente klassentegenstellingen, en dat er daarom toen geen behoefte bestond aan het concept van sociale mobiliteit. Natuurlijk was er ook toen loonarbeid, maar deze werd gezien als een voorbijgaande fase, waarin men de middelen verzamelde om te zijner tijd een eigen bedrijf of boerderij te beginnen.
In het Amerika van Abraham Lincoln was 80 procent van de Amerikanen economisch zelfstandig. Democratie en economische zelfstandigheid veronderstellen elkaar in deze populistische, radicaal-democratische en typisch Amerikaanse politieke filosofie. De maatschappelijke voorwaarden waaronder zo’n democratie mogelijk was, zijn in de afgelopen eeuw echter stuk voor stuk aangetast of zelfs geheel onderuitgehaald.
Lasch identificeert zich met die democratische traditie. Dat leidt tot scherpe uitvallen tegen het ’academische pseudo-radicalisme’ van vandaag de dag, waarin universele politieke idealen zijn ingeruild voor steeds meer etnisch en geslachtelijk particularisme, waarin absurde vormen van ’polititieke correctheid’ fanatiek worden afgedwongen en minderheden respect opeisen niet op grond van verdiensten, maar op grond van lijden in het verleden.
Hoewel Lasch zich af en toe overschreeuwt of bezwijkt voor de verleiding de dingen mooier te formuleren dan ze inhoudelijk voorstellen, telt The Revolt of the Elites and the Betrayal of Democracy ook een aantal briljante zinsneden, zoals: ’Compassion has become the human face of contempt’, een samenvatting van zijn kritiek op allerlei vormen van positieve discriminatie die erop neerkomen dat dubbele standaarden worden ingevoerd.
Die kritiek is te vinden in het hoofdstuk waarin hij zijn positie markeert tegenover liberalisme en communitarisme. Als de markt de centrale institutie van het liberalisme is, dan veronderstelt deze verlicht eigenbelang bij de burger. Daarom hechtte het traditionele liberalisme zoveel waarde aan het gezin: dit schiep het geheel van wederzijdse verantwoordelijkheden waarin burgers dat verlichte eigenbelang zouden ontwikkelen.
Maar naarmate het kapitalisme meer werd gericht op onmiddellijke behoeftebevrediging en geplande veroudering, werd de morele basis van het gezin weggevreten, en eigenlijk de basis van alle maatschappelijke instituties. Scholen en universiteiten, kranten en liefdadige instellingen: steeds werden en worden zij gedwongen zich te rechtvaardigen in termen van de markt, ’to become a business proposition’.
Als gedeeltelijke remedie tegen de markt gebruikte het liberalisme de staat, maar hier bleek het middel vaak even erg als de kwaal. Geen wonder dat - bij gebrek in Amerika aan politieke partijen met ideeën die aansluiten bij de problemen van de burgers (een ander thema in het boek) - populisme en communitarisme opgang maken.
VAN DIT LAATSTE is op dit ogenblik in Amerika de socioloog Amitai Etzioni de bekendste woordvoerder. Communitaristen benadrukken dat markt en staat elk op zich geen maatschappelijke integratie bewerkstelligen. Daarvoor zijn niet-economische banden van vertrouwen en solidariteit nodig.
Lasch staat op goede gronden sceptisch tegenover het communitaristische programma. Aan de ene kant zitten er benauwende conservatieve kanten aan, waarin het individu ondergeschikt wordt gemaakt aan de gemeenschap. Aan de andere kant heult het te veel met de verzorgingsstaat (Lasch’ bête noire voor zover deze de verantwoordelijkheid en zelfstandigheid van mensen met de beste bedoelingen uitholt) en staat het te weinig kritisch ten opzichte van zaken als positieve actie.
Lasch’ eigen ’populisme’ heeft overigens wel degelijk een inhoud die ook buiten de Verenigde Staten bestaat. Men zou het evengoed ’republikanisme’ kunnen noemen, een politieke stroming waarin mensen centraal staan als zelfstandige, verantwoordelijke en liefst actieve staatsburgers. Jammer genoeg is Lasch scherper in zijn kritiek dan in het schetsen van een realistisch politiek alternatief. Het blijft bij een aantal inspirerende, maar nauwelijks uitgewerkte noties.
In de laatste hoofdstukken houdt Lasch zich bezig met zingevingsproblemen, en hij eindigt met een opvallende verdediging van religiositeit, zonder zich als gelovige op te voeren. Hij ontmaskert verschillende vormen van pychotherapie en psychoanalyse, evenals ideeën over de afschaffing van schaamte en identiteitspolitiek als substituten voor religie, voor zover ze erop uit zijn mensen een goed gevoel van zichzelf te geven - iets dat zich nu juist niet verdraagt met authentieke religieuze opvattingen.
Jammer genoeg ontwikkelt Lasch zulke ideeën in de vorm van lange recensies van boeken over psychoanalytische thema’s. Liever had ik gezien dat hij verder was ingegaan op bijvoorbeeld de mogelijkheden die revolterende elites tot meer verantwoordelijk gedrag te dwingen. Dat is echter te veel gevraagd van een man van wie de maatschappijkritische analyses al werden getekend door een somber stemmend pessimisme, ver voordat hij wist dat zijn eind in zicht kwam. Dat pessimisme is, daarvan getuigt dit boek, nooit zo ver gegaan dat hij het toch niet de moeite waard vond de aanval vol te houden.
Christopher Lasch: The Revolt of the Elites and the Betrayal of Democracy.
Norton; ongeveer ƒ 53,-.
ISBN 0 393 03699 5.
BART TROMP in: de Volkskrant van 13-05-1995.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- De Volkskrant
- Datum verschijning
- 13-05-1995