De 'catch-all party'

HALVERWEGE de jaren vijftig lanceerde de Duits-Amerikaanse politicoloog Otto Kirchheimer het spookbeeld van de 'catch-all party'. In democratische politieke stelsels, zo luidde zijn these, zouden politieke partijen steeds meer hun programmatische en ideologische identiteit opgeven in de jacht op zoveel mogelijk kiezers. Zij zouden zich ontwikkelen tot politieke ondernemingen die maar een doel kenden: zoveel mogelijk kiezers vangen. Dit 'catch-all'-motief zou ertoe leiden dat politieke partijen hun ziel gingen verkopen.

Bijna een halve eeuw later wordt er in de wetenschap der politiek nog altijd druk gedebatteerd over Kirchheimers these, want deze bleek zo ruim te zijn geformuleerd dat het niet gemakkelijk is hem te ontkrachten, dan wel in onderzoek bevestigd te zien. In dit opzicht is het concept 'catch-all party' misschien wel in wetenschappelijke zin vruchtbaar, maar toch vooral een hypothetische constructie.

Daar staat tegenover dat in de afgelopen twee jaar er een geheel nieuw begrip 'catch-all party' is ontdekt en dan helemaal niet als een theoretische mogelijkheid, maar als een zeer aanwijsbare, Italiaanse realiteit. Ook in andere Europese staten braken schandalen uit over politieke partijen en hun voormannen, die zich hadden laten betalen voor diensten en gunsten. Maar Italie speelt voorlopig als enige in de eredivisie van de 'catch-all parties'.

Nergens anders heeft een consortium waaraan vrijwel alle politieke partijen deelnamen, jarenlang de burgerij bestolen op een schaal waarbij de belastingopbrengsten verbleken. Er werd geen huis gebouwd, geen lantaarnpaal geplaatst, geen ambtenaar benoemd, geen liter drinkwater geleverd, of de partijen en hun vertegenwoordigers incasseerden een fors percentage. De publieke diensten en de omvangrijke staatsindustrie waren verkaveld onder de partijen die er, naast rechtstreeks financieel voordeel, ook de mogelijkheid aan ontleenden om honderdduizenden aanhangers aan baantjes te helpen. In het zuiden ontstond een symbiose tussen politieke partijen en georganiseerde misdaad, waarbij de laatste de eerste stemmen verschafte, in ruil voor de zekerheid met rust gelaten te worden door de overheid.

Het gaat hier niet om een achterhoek van de Balkan of een bananenrepubliek in MiddenAmerika, maar om een van de zeven belangrijkste industriele naties ter wereld, een zwaargewicht binnen de Europese Gemeenschap, die economisch in veel opzichten het Verenigd Koninkrijk is voorbijgestreefd.

De volle omvang van het schandaal van de Italiaanse politiek is nog niet eens helemaal duidelijk geworden; misschien gebeurt dat als er werkelijk processen gevoerd gaan worden tegen voormalige presidenten, minister-presidenten, ministers, rechters, bankdirecteuren, 'captains of industry' en mafialeiders.

Twee vragen intrigeren mij bij de werkelijk bestaande 'catch-all party'. Hoe heeft het zover kunnen komen? En: hoe is er een eind aan gekomen? (Want dat de Italiaanse politiek weer terug kan vallen in het patroon van de 'catch-all party', lijkt na de electorale successen van de anti-establishment-partijen en de wijzigingen in het kiesstelsel onmogelijk.)

Voor wat betreft de eerste vraag moet wel een relativering in acht worden genomen. Politieke partijen zijn nergens volmaakt in burgerlijk opzicht en in veel politieke culturen is een zekere mate van 'dienstbetoon' (zoals de term in Belgie luidt) normaal.

Daar gaat het dus niet om in Italie; het gaat om de ongekende schaal waarop dit gebeurde en wel op een wijze dat de staat zijn minimale plichten op het gebied van recht en orde niet meer nakwam. Het gaat om de wijze waarop een hele politieke klasse, door alle partijen heen, zich boven de wet stelde en de staat gebruikte als een vanzelfsprekend middel om eigen macht en rijkdom te vergroten.

Professor Edward Luttwak zoekt de verklaring van dit verschijnsel in de eerste naoorloogse jaren, toen de PCI, de communistische partij, in feite de enige echt goed georganiseerde politieke partij in Italie was, die niet alleen op bijna een derde van de stemmen kon rekenen, maar in cultuur en onderwijs een enorme invloed uitoefende. Geheime fondsen, nodig om de mankracht en inspanning te betalen die de christen-democraten op vrijwillige basis niet konden organiseren, waren het begin van een ontwikkeling die ermee eindigde dat ook de PCI onderdeel werd van dit corrupte stelsel.

Dat was volgens Luttwak ook niet zo vreemd, want vanuit ideologisch gezichtspunt waren christen-democraten en communisten het meer met elkaar eens dan zij wisten. Beiden wilden een gecentraliseerde staat, met heel veel overheidsbedrijven en heel veel staatsinterventie. Ze verschilden alleen in hun voorkeur voor de leidende kaders in dit 'kathocommunisme': de Democrazia Cristiana had liever bisschoppen en de PCI liever politieke commissarissen.

Het is een verklaring die niet alleen prikkelend is, maar er vooral ook een s. Want voor de rest ben ik in politieke wetenschap en politieke journalistiek nog geen andere uitleg tegengekomen van de verbijsterende ontwikkelingen in de Italiaanse politiek.

Ook op mijn tweede vraag blijft een antwoord uit. Waarom is er een eind gekomen aan dit systeem? Ogenschijnlijk is er wel een antwoord: de moorden op de mafia-bestrijder Falcone en zijn opvolger waren de druppel die de emmer bij 'het volk' deed overlopen.

Maar waarom gebeurde dat niet tien jaar eerder, toen generaal Della Chiesa, toen de voornaamste mafiabestrijder, bijna onmiddellijk na zijn aankomst in Palermo werd vermoord? En hoe doe je dat als 'volk', tegenover een politieke klasse die over alle macht beschikt? Waarom doen officieren van justitie en inspecteurs van politie nu wat zij klaarblijkelijk veertig jaar lang niet deden?

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
18-08-1993

« Terug naar het overzicht