De contramine voorbij
ER ZIJN TWEE soorten columnisten. De eerste bestaat uit de amuseurs. Zij vragen aandacht in ruil voor vermaak en zijn bereid en ook in staat - althans de besten - om deze afspraak met de lezer na te komen. Daarvoor wordt meestal een prijs betaald: de inhoud wordt ondergeschikt gemaakt aan de vorm en in een verder stadium is het de vorm zelf die de inhoud dicteert. De inhoud slinkt vervolgens in omvang en gewicht tot het Nederlands gemiddelde is bereikt.
De tweede soort columnisten weert zich met een andere doelstelling: om in een artikel van nog geen duizend woorden een beredeneerd standpunt in te nemen over een of ander vraagstuk; desnoods vindt men dat vraagstuk zelf uit. Liefst een standpunt dat niet identiek is met de grootste gemene deler van wat toch al wordt gevonden.
Aan de andere kant - en dat is een duidelijk verschil met de amuseurs - zullen deze columnisten hun oordeel niet veranderen, om vooral nonconformist te blijven. Vaak is dat overigens een extreem kenmerk van conformisme.
Een mooi voorbeeld daarvan bood de kwestie-Jenninger, nu alweer zes jaar geleden.
Phillip Jenninger, toentertijd voorzitter van de Bondsdag, hield ter gelegenheid van de herdenking van de 'Reichskristallnacht' (10 november 1938) een rede in het Duitse parlement, die algemeen werd uitgelegd als een vergoelijking van het Derde Rijk. Dat was een - gedeeltelijk bewust opgeroepen - misverstand; in werkelijkheid behelsde het verhaal een scherpe veroordeling van nazi-Duitsland en een indringende analyse van het Duitsland van die dagen.
Wat gebeurde stond model voor de moderne meningsvorming, waarin iedereen elkaar napraat op basis van enkele toevallig opgepikte beelden en woorden. Opvallend was dat toen vooraanstaande amuseurs als Jan Mulder en Hugo Brandt Corstius om het hardst meeschreeuwden in het grote koor, terwijl juist columnisten van de tweede soort schreven dat de meeste media en het publiek er helemaal naast zaten.
Hoe nu kan men deze beide soorten columnisten uit elkaar houden? Dat is niet zo gemakkelijk, want columnisten van de ene soort bezondigen zich wel eens aan het andere genre. Niettemin zijn er twee ruwe criteria: de 'amuseurs' worden eerder tot de letterkunde gerekend - wat erop neerkomt dat de inhoud van hun column er niet toe doet - en als het gaat om een 'columnistenprijs', worden uitsluitend amuseurs gekandideerd.
Ik zou dit onderscheid tussen twee soorten columnisten verder kunnen uitwerken, maar ik heb het bedacht om iets te schrijven over een columnist die zich bij nader inzien nu juist onttrekt aan deze indeling. Bovendien is hij in twee opzichten geen columnist. In de eerste plaats schrijft hij ze niet meer en ten tweede is de column maar een van de vormen die hij gebruikt om zich te uiten. Deze varieren van een geleerde studie over arbeidsverhoudingen in de Chinese Volksrepubliek en reportages in Nieuwe Revu en Playboy over de burgeroorlog (lang geleden) in Cambodja en de privatisering (van de textielfabriek van zijn familie) in Oost-Polen, tot een analyse van veranderende opvattingen van menselijke relaties aan de hand van de rubriek Margriet weet raad.
Michel Korzec (want die is het) is geen 'amuseur', maar als columnist en essayist iemand die schijnbaar moeiteloos de beide genres combineert. Dat komt tot uiting in de vaak verrassende wendingen in zijn betoog, maar ook in een zekere roekeloosheid, die hem ten minste een veroordeling heeft opgeleverd. Een echte 'amuseur' zou zich daarvoor juridisch wel hebben ingedekt.
Een tijdlang was Korzec columnist bij de Volkskrant, een dagblad dat onder zijn columnisten op de opiniepagina geen 'amuseurs' telt - mits je de stukjes van Marcel van Dam serieus neemt. Korzec was toen een verademing, niet alleen vanwege zijn stijl, maar vooral om wat hij schreef.
Dat wordt bevestigd door de bundeling van een aantal van deze stukken en twee essays. Het eerste is het wat mij betreft definitieve artikel over Joris Ivens, die een leven lang met grote overtuiging (van zichzelf) saaie, slechte, valse en laffe, in scene gezette propagandafilms maakte voor infame despoten als Tsjang Kaisjek (Jiang Jieshi, volgens de huidige 'pinyin'-spelling), Stalin en Mao Zedong, maar die in Nederland geeerd wordt als een integer en progressief kunstenaar, niet alleen door de cinematografische gemeenschap, maar zelfs door het Oranjehuis en het gemeentebestuur van Nijmegen.
In een tweede essay trekt Korzec van leer tegen de ideologie van 'mensenrechten' als universeel recept tegen politieke misstanden. Volgens hem was het hameren op 'de mensenrechten' een uiterst effectief instrument bij het slechten van de Sovjet-Unie en haar vazallen, maar bewijst dat alleen maar dat het centraal stellen van de rechten van de mens vervolgens onzinnig is geworden. Ik denk dat hij deels gelijk heeft en voor een groter deel ongelijk, maar zijn aanval op intellectuele en politieke gemakzucht verdient waardering.
Wat deze bundel echter uniek maakt - en niet alleen voor Nederland - is dat hier in de vorm van korte, vaak dubbelzinnige en ambivalente opmerkingen, verslagen en commentaren veruit het interessantste uitzicht wordt geboden op de ontwikkelingen in het voormalige Oostblok (en China) dat er te vinden is. Korzec kan dat doen, omdat hij alles tegelijk en afzonderlijk is: Poolse Nederlander en Nederlandse Pool, Oosteuropeaan en Oosteuropese jood, China-expert en vader van een halve Chinees.
Michel Korzec: Ik kan alles uitleggen. Amsterdam, uitg. Prometheus, 1994 (194 blz. NLG 29,90) ISBN 90-5333-226.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 28-12-1994