De droom van D66

DE INEENSTORTING van de SovjetUnie aan het eind van de jaren tachtig sleurde niet alleen vrijwel alle andere communistische staten met zich mee. Overal in de wereld raakten dictaturen, vooral die zich 'socialistisch' noemden, in de problemen. Even leek het erop of een golf van democratisering over de wereld zou spoelen. De Verenigde Naties zou dan voor het eerst in de geschiedenis in meerderheid uit democratisch geregeerde staten bestaan !

Maar de desintegratie van het communisme bleek niet hetzelfde als de geboorte van democratie. Wat verdwenen is, is een ideologisch alternatief voor liberale democratie als regeringsstelsel. Maar de afgelopen vier jaar hebben wij kunnen zien dat de theorie en praktijk van de democratie in de meeste bevrijde staten steeds verder uiteen zijn gaan lopen.

In naam zijn de staten die in het voormalige Oostblok zijn ontstaan allemaal democratisch, tot en met Servie-Montenegro - overigens de enige staat waar de communistische partij aan de macht is gebleven. Er worden verkiezingen gehouden voor regering, president en volksvertegenwoordiging en in een aantal staten is de regering op grond van die verkiezingen vreedzaam van politieke kleur veranderd. Dat wordt toch vaak als een hard criterium van democratie beschouwd.

Maar in allerlei opzicht ontbreken ingredienten van wat wij onder democratie verstaan. Is Roemenie een democratie ? ServieMontenegro ? Is er niet meer voor nodig om als democratie te tellen, dan dat er af en toe verkiezingen worden gehouden ? Of maken wij een bekende vergissing en verwarren wij democratie als een procedure van besluitvorming met de uitkomst van die procedure ? Het zijn oude vragen, die weer aan actualiteit hebben gewonnen nu via formeel democratische processen politieke halvegaren als Zjirinovski de grootste fractie in het Russische parlement gaan aanvoeren.

Het grootste probleem hier is de erfenis van het totalitarisme. Deze bestaat er niet alleen uit dat in het voormalige Oostblok tientallen jaren een abject regeerstelsel heeft bestaan en dat daaruit een politieke cultuur is voortgekomen waarin compromis, tolerantie en de legitimiteit van oppositie en kritiek als tekenen van zwakheid worden beschouwd.

Minstens zo erg is de vernietiging geweest van alle zelfstandige maatschappelijke organisaties - behalve dan de illegale en criminele. Zo zijn samenlevingen ontstaan die precies beantwoorden aan de idealen van een kapitalistische markteconomie, bestaande uit geatomiseerde individuen, die noodgedwongen alleen hun eigenbelang nastreven. Het ontbreekt aan stabiele kaders - partijen, vakorganisaties, verenigingen, genootschappen en collectieve verzekeringen - waarin zij geleerd hebben dat op een andere manier te doen.

De erfenis van het leninisme als politieke cultuur vertaalt zich in de nieuwe staten in de gelijkstelling van democratie met het minimum ervan: het recht van de meerderheid. Wie eenmaal een meerderheid - op wat voor gronden en op welke manier ook - in de stembus heeft gevonden, die meent tot alles gerechtigd te zijn. De meerderheidsbeslissing is inderdaad niet alleen een procedure, maar ze werkt ook inhoudelijk: de anderen tellen letterlijk niet meer mee. Democratie is een wedstrijd om de macht: de winnaar neemt alles, de verliezers krijgen niks.

Wat ontbreekt, is de idee van de rechtsstaat. De idee dat een regering, ook al is die democratisch gekozen, niet alles mag, maar dat individuen, groepen en instituties eigen rechten hebben en dat er onafhankelijke rechtspraak is die bemiddelt in geschillen tussen dezen en het regime. Aan de waardering van die idee ontbreekt het in de nieuwe democratieen. Daar zijn veel factoren voor aan te voeren die dit zo niet verontschuldigen, dan toch verklaren. De meeste zal men aantreffen in de last der geschiedenis die deze landen torsen. De erfenis van het totalitarisme maakt daarvan niet het hele gewicht uit.

Maar een factor komt van buiten. Het is het model van Groot-Brittannie als de eerste en beste vorm van een 'zuivere' politieke democratie. Het 'Westminster-model' gaat ervan uit dat democratie een wedstrijd om de kiezersgunst is tussen twee partijen en dat de winnende partij de regering vormt en regeert, daarbij niet werkelijk gehinderd door de oppositie en niet werkelijk gecontroleerd door de eigen parlementariers, want die zitten zelf in de regering of verdoen anders hun tijd als 'back-bencher'.

Het lijdt geen twijfel dat het Westminstermodel in de meeste ex-kolonien van het Britse imperium een glijmiddel is geweest voor de overgang van democratie naar dictatuur. Maar wie naar Groot-Brittannie kijkt, heeft weinig reden om neer te zien op de nieuwe democratieen in het Oosten, Azie en Afrika.

In feite bestaat daar al jaren een eenpartijstaat, waarin de Conservatieven vrijwel altijd aan de macht zijn, ondanks het feit dat ze nooit meer dan zo'n veertig procent van de stemmende kiezers achter zich hebben weten te krijgen. Dit dankzij een kiesstelsel dat machtsvorming door een partij hoger waardeert dan democratische vertegenwoordiging. En in die eenpartijstaat heeft een man (of vrouw) het voor het zeggen, dankzij de enorme privileges die het ambt van eerste minister met zich meebrengt.

In de jaren zestig is het Westminstermodel door D66 en later ook door PvdA en PPR omhelsd als middel om een eind te maken aan het - vermeende - grondprobleem van de Nederlandse politiek: dat de burger wel kan kiezen voor een partij, maar niet voor een regering.

Dat project is gelukkig nooit iets geworden en in Groot-Brittannie wordt nu al jaren een politieke discussie gevoerd over de invoering van een kiesstelsel dat vergelijkbaar is met het Nederlandse, om zo van het democratisch leninisme van Margaret Thatcher en de haren af te komen. Maar het Westminster-model is in grote lijnen nog steeds de staatkundige droom van D66, compleet met de almacht van de minister-president.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
05-01-1994

« Terug naar het overzicht