De gekwetste Franse ziel; De neergang van Frankrijk
In een even indringend als toegankelijk boek vertelt Henk Wesseling hoe Frankrijk zijn positie als eerste Europese mogendheid verloor en hoe het daar tot op de dag van vandaag mee worstelt.Henk Wesselings 'Frankrijk in oorlog' is niet de vrucht van langdurig archiefonderzoek, maar een breed opgezet overzicht, dat zijn waarde aan twee zaken ontleent. In de eerste plaats aan de invalshoek, een eeuw Franse geschiedenis beschreven in termen van de oorlogen die het heeft gevoerd. In de tweede plaats aan de wijze waarop Wesseling dat doet. Net als in zijn grote werk over de deling van Afrika, Verdeel en heers, heeft hij gekozen voor een traditionele, verhalende vorm, die zelfs zo ver gaat dat aan het begin van elke oorlog of veldslag korte karakteristieken van de voornaamste generaals worden gegeven. Onder de smakelijke verhaalvorm en de vele goed gekozen anekdotes en terzijdes gaat een heldere structuur schuil. Over Verdeel en heers schreef ik indertijd dat Wesseling in de laatste tien pagina's duidelijk maakt dat zijn boek gaat over de inlijving van Afrika in de kapitalistische wereldeconomie. Frankrijk in oorlog is in de kern het verhaal hoe Frankrijk zijn status als grote mogendheid verloor en hoe het daarmee tot op de dag van vandaag worstelt.
Daarom begint het boek met de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871. Vanaf de vorming van Europese staten in de zestiende en zeventiende eeuw was Frankrijk de belangrijkste mogendheid geweest, ook in de diplomatieke hierarchie, al had het daar zijn eerste plaats na de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) moeten afstaan aan Groot-Brittannie. Zijn positie als grote mogendheid was altijd gedemonstreerd door de omvang en kwaliteit van zijn krijgsmacht. Dat was ook zo gebleven toen met de val van Napoleon de Franse greep naar hegemonie in Europa definitief was mislukt. Tekenend voor het blijvende Franse militaire prestige was dat Japan, toen het in de jaren zestig van de negentiende eeuw begon aan een revolutionaire modernisering, het Franse leger als voorbeeld koos voor de opbouw van zijn landstrijdkrachten - en de Royal Navy voor die van zijn vloot.
De oorlog van 1870-1871 maakte hier een eind aan. Deze werd geprovoceerd door Bismarck, de Pruisische kanselier, met zijn befaamde 'Emser Depeche', waarin de Franse regering opzettelijk en publiekelijk voor schut werd gezet. Toch treft de hedendaagse lezer vooral het feit dat Frankrijk vervolgens om niets anders dan een kwestie van gekrenkte trots een oorlog begon waarmee het zijn positie en bestaan op het spel zette. De onderliggende factor was echter dat het zocht naar een aanleiding om de groeiende macht van Pruisen op het Europese continent door middel van een oorlog te stoppen.
Het omgekeerde gebeurde. Binnen zes weken waren de Franse veldlegers uitgeschakeld, net zoals vier jaar eerder Pruisen in eenzelfde tijdsbestek Oostenrijk had verslagen. Dit waren de jaren dat het begrip 'frische und frolische Krieg' in omloop kwam. In verhouding tot de napoleontische oorlogen duurden ze kort, en er vielen veel minder doden en gewonden. Voor Frankrijk was de oorlog desastreus. Keizer Napoleon III moest afstand doen van de troon. De Derde Republiek werd geproclameerd, Parijs omsingeld en belegerd; in de Spiegelzaal van het Paleis van Versailles werd de Pruisische koning geproclameerd tot keizer van een Duits keizerrijk, waarvan alle Duitssprekende staten en staatjes behalve Oostenrijk deel uitmaakten. Een jaar later volgde de vrede, waarbij het grootste deel van Elzas-Lotharingen voor Frankrijk verloren ging. Daarmee was de kans op Frans-Duitse verzoening verkeken. Voortaan heette het over deze kwestie, in de beroemde frase van Gambetta, de schilderachtige parlementarier die in een luchtballon uit het belegerde Parijs was ontsnapt, 'Denk er altijd aan, maar spreek er nooit over.'
Japan nam nu het Pruisische leger als model. Frankrijks oorlogen werden voortaan buiten Europa gevoerd. Deze koloniale oorlogen passen niet goed in het streven naar een Europees machtsevenwicht. Het relaas ervan vormt dan ook een entr'acte tussen de Frans-Duitse oorlog en de Eerste Wereldoorlog. Dat blijkt ook wel uit het feit dat Wesseling de koloniale oorlogen laat beginnen in 1830, met de verovering van Algerije. De veroveringen in Noord- en zwart Afrika en van Indochina vervulden een nuttige functie: het grootse dat in de verre werd verricht was balsem op de gekwetste Franse ziel, het 'bewijs' dat er met de Franse martialiteit niets mis was, en leverde de doctrines en generaals die aanstonds in Europa beproefd zouden worden.
Het boek is opgezet als drieluik met als centraal paneel de Eerste Wereldoorlog, in Frankrijk nog altijd 'la grande guerre'. Volstrekt begrijpelijk. De Eerste Wereldoorlog was niet alleen de in mensenlevens meest destructieve oorlog voor de Fransen. Die kolossale verliezen drukten als een loden last op de Franse politiek van het interbellum. Ze verklaren ook waarom Petain na de nederlaag tegen Hitler op meer dan welwillendheid bij de bevolking kon rekenen toen de inmiddels 84 jaar oude maarschalk het collaborateursregime van Vichy aan ging voeren. Petain was de militair geweest die in 1916 met zijn menselijk optreden het moreel van het Franse leger had hersteld, door de poilu's niet langer met tienduizenden tegelijk in zinloze offensieven op te offeren. Meer dan de Frans-Duitse oorlog markeert de Eerste Wereldoorlog het einde van Frankrijk als grote mogendheid, al doet het nog altijd alsof het dat nog wel is, tot schade van zichzelf en Europa.
In de openingsslagen van 1914, toen de frontlijnen stolden tot een loopgravenlinie van Bazel tot Diksmuide, verloor het Franse leger ruim driehonderdduizend man, meer dan in de hele Tweede Wereldoorlog. Geen wonder dat elk Frans dorp zijn eigen oorlogsmonument heeft, waarin de namen van de inwoners staan gegrift die toen zijn gevallen 'Morts pour la France'. Wesseling meldt dat er zelfs meer oorlogsmonumenten voor de Eerste Wereldoorlog in Frankrijk zijn (achtendertigduizend) dan gemeenten (zesendertigduizend).
Hij slaagt erin de politieke en militaire ontwikkelingen aan Franse kant - de geschiedschrijving is vooral door Engelstalige auteurs gedomineerd - op even toegankelijke als indringende wijze weer te geven. Juist omdat het algemeen onderwijs in Nederland systematisch tekortschiet en de universiteit wordt 'afgerekend' op steeds specialistischer studies op almaar kleinere terreinen, is het een verademing iemand te lezen die overzicht biedt zonder diepgang en leesbaarheid op te geven. Wesseling kan zich dat als emeritus permitteren - een schrille aanklacht tegen de huidige universitaire werksfeer, waar een boek als dit niet als wetenschappelijke prestatie zou zijn gehonoreerd. Omdat het een boek is - in plaats van een artikel in een 'internationaal' tijdschrift, omdat het in het Nederlands is geschreven.
De Tweede Wereldoorlog levert opnieuw een complete nederlaag na zes weken op. Voor wie de onderliggende literatuur kent, is het een genot om te lezen hoe Wesseling deze catastrofe samenvat in een concies, informatief en ironisch verslag. Daarna gaat het er - de onderliggende structuur volgend - eigenlijk alleen maar om hoe 'Frankrijk' na zijn nederlaag erin slaagt om aan het eind van de Tweede Wereldoorlog formeel zijn status als Grote Mogendheid te behouden. Ook bij Wesseling lijdt het geen twijfel dat dit de verdienste is geweest van een onmogelijke man: Charles de Gaulle, een buitenissige (want intellectuele) kolonel bij het uitbreken van de oorlog, toen bevorderd tot brigadegeneraal - een ander uniform heeft hij in de meest dramatische dagen van het naoorlogse Frankrijk nooit gedragen.
Frankrijk hoorde bij de overwinnaars in 1945, maar schijn bedroog. Daarna braken de dekolonisatieoorlogen uit. Eerst Indochina. Het is Wesseling toevertrouwd om in kort bestek vast te leggen hoe Frankrijk daar ten onder ging, met als piece de resistance het beleg van Dien Bien Phu, een basis die moedwillig zo gekozen was dat deze alleen door de lucht kon worden bereikt, en waarvan de naar de maitresses van een vorige generaal genoemde steunpunten stuk voor stuk door de Vietminh werden uitgeschakeld.
Na het verlies van Indochina begint onmiddellijk de opstand in Algerije, anders dan de koloniale gebieden formeel deel van 'la France metropolitaine', wat inhield dat hier dienstplichtigen konden worden ingezet. Dat (en de transistorradio) is de redding van Frankrijk geweest. Charles de Gaulle kon de Vijfde Republiek in 1958 vestigen door een militaire staatsgreep uit Algiers voor te zijn. Maar toen hij tot de conclusie kwam dat een onafhankelijk Algerije onontkoombaar was, en generaals en bepaalde legereenheden vervolgens in opstand kwamen, bedwong hij deze met twee korte en magistrale redevoeringen voor radio en tv. Ik heb ze gezien en zal nooit vergeten hoe hij zijn eerste toespraak, gekleed in legeruniform zonder (herinner ik mij) distinctieven afsloot met een dringend: 'Franse vrouwen en mannen, helpt mij'.
Aan het eind van dit boek probeert Wesseling de balans op te maken. Dat is geen eenvoudige kwestie, een kleine eeuw oorlog maakt eigenlijk alleen maar duidelijk dat Frankrijk steeds verder weg is geraakt van de positie die het ogenschijnlijk nog had in 1870, die van eerste Europese mogendheid. Hij zegt het niet met zoveel woorden, maar zijn conclusie ten aanzien van Frankrijk verschilt niet veel van wat Dean Acheson, minister van Buitenlandse Zaken onder Truman, indertijd zei over Groot-Brittannie: dat het een imperium had verloren, maar geen nieuwe rol had gevonden.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Vrij Nederland
- Datum verschijning
- 21-11-2006