De geur van Fashoda
IN JANUARI 1897 trok vanuit Loango aan de Atlantische Oceaan een Franse expeditie onder leiding van kapitein Jean-Baptiste Marchand Afrika's donkere wildernissen binnen. Het geografische doel was Fashoda, drieduizend mijl naar het oosten, aan de Nijl. Het politieke doel was een corridor dwars door Afrika, waarmee Frankrijk Groot-Brittannies koloniale expansie zou stuiten. In juli 1898 bereikte Marchand Fashoda, maar in september werd hij geconfronteerd met het Brits-Egyptische leger dat zojuist de Soedan had heroverd. De Fashoda-crisis die volgde, liep uit op de aftocht van Marchand.
De historicus Wesseling verklaart in zijn boek over de deling van Afrika deze afloop kort en goed: beheersing van de Nijl was voor de Britten een strategisch belang, maar Fashoda was voor Frankrijk slechts een kwestie van prestige.
Inmiddels is Afrika al ruim dertig jaar gedekoloniseerd. Alleen de deling is gebleven. Bijna honderd jaar na de Fashoda-crisis wil Frankrijk een nieuwe expeditie naar donker Afrika sturen. Ditmaal is het doel geen zaak van prestige, maar humanitaire hulp. Zo schrijdt de beschaving voort, zou de optimist zeggen. Maar dan moet hij zich wel eerst een blinddoek hebben voorgebonden.
In veel opzichten zou de interventie van een vredesmacht in Zaire onder auspicien van de Verenigde Naties een herhaling zijn van de rampzalige operatie van Unprofor tussen 1992 en 1996 in Bosnie-Hercegovina. Vergeleken met de situatie in Zaire was die in Bosnie echter helder en overzichtelijk. In oostelijk Zaire gaat het om honderdduizenden Hutu's, die twee jaar geleden uit Rwanda hiernaartoe vluchtten voor de Tutsi's. De Tutsi's namen in Rwanda wraak voor de gruwelijke massamoord op Rwandese Tutsi's, die eerder weloverwogen door Hutu's was uitgevoerd.
Sindsdien verblijven die vluchtelingen in kampen die vaak meer bewoners tellen dan een grote stad in ons land. Ooit was het de bedoeling van de VN, die indertijd ook intervenieerden, dat die vluchtelingen zouden terugkeren naar Rwanda. Maar daarvan is weinig of niets terechtgekomen.
Onder de honderdduizenden vluchtelingen bevinden zich tienduizenden leden van de Hutu-milities die veranwoordelijk zijn voor de massamoord op de Tutsi's. Die kunnen niet ongestraft terug en zij beletten desnoods met geweld dat andere Hutu's weer naar Rwanda gaan. In oostelijk Zaire zijn deze milities doorgegaan met moordpartijen op daar wonende Tutsi's en het heeft er alles van dat zij vanuit de vluchtelingenkampen bezig waren een invasie van Rwanda voor te bereiden, daarbij in het geheel niet gehinderd door het wapenembargo van de VN.
Tot de wapenleveranciers van de Hutu-extremisten behoorde Frankrijk, dat zich schijnheilig beriep op het feit dat het contract om wapens te leveren getekend was voordat het embargo inging. Dit is overigens maar een van de vele voorbeelden waaruit blijkt dat Frankrijk de Hutu-extremisten heeft gesteund, bewapend en beschermd. In 1994 voerden Franse troepen de 'operation turquoise' uit, voorgesteld als 'humanitaire interventie'. Deze operatie kwam erop neer dat Franse troepen de veilige aftocht van de Hutu-extremisten uit Rwanda dekten.
Sinds de dekolonisatie is de Franse Afrika-politiek iets wat zich buiten het zicht voltrekt, een 'domaine reserve' van de president, die daarover aan niets en niemand verantwoording aflegt. In vergelijking met Fashoda gaat het nu minder om prestige dan om belangen, die onder meer gewaarborgd worden door een veelheid van kleine militaire operaties - een compagnie para's hier, een bataljon van het Vreemdelingenlegioen daar. Rwanda is geen voormalige Franse kolonie, maar wel Franssprekend. Volgens de eigenaardige regels van de Franse prestigepolitiek rechtvaardigt dit Franse bemoeienis, zeker als de macht er wordt overgenomen door Tutsi's, die na het vorige bloedbad naar Tanzania zijn uitgeweken en daar Engels zijn gaan spreken. De geur van Fashoda hangt in de lucht.
De Hutu-kampen in Oost-Zaire worden nu met uithongering bedreigd door het optreden van Zairese rebellen, die onder een hoedje spelen met de Rwandese regering. Hun doel is het de overgrote meerderheid van de Hutu's langs deze weg naar huis te dwingen en de rest, de bedrijvers van de massamoord, gevangen te nemen. Dit is wat al veel eerder had moeten gebeuren en ook al veel eerder had kunnen gebeuren, als de vorige VN-interventie niet tot hulpverlening beperkt was gebleven.
Wat nu dreigt is een herhaling van het scenario op basis waarvan de VN in Bosnie-Hercegovina vier jaar lang heeft huisgehouden. Omdat men niet politiek en militair wilde en durfde in te grijpen tegen massamoordenaars, werd besloten tot het verlenen van hulp, in verband met de eis van neutraliteit gelijkelijk te verdelen tussen de moordenaars en hun slachtoffers.
In Centraal-Afrika geldt minstens zo sterk dat humanitaire interventie onmogelijk is, omdat 'hulp' zich onmiddellijk in politiek vertaalt: de wapenleveranties aan de Hutu's (niet alleen door Frankrijk, ook door Belgie, Groot-Brittannie, Bulgarije, Italie, Spanje, Tsjechie en Klein-Joegoslavie) zijn ten dele betaald met de hulpgoederen die aan Hutu-vluchtelingen worden verschaft.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 13-11-1996