De hedendaagse sociaal-democratie en het ‘goede leven’.

 Inleiding van Ruud Koole op de najaarsbijeenkomst van de Banning Werkgemeenschap, 18-11-12, Rode Hoed, Amsterdam.

Mij is gevraagd iets te zeggen over de ‘hedendaagse sociaal-democratie en het goede leven’. Dat is eigenlijk een vraag voor een filosoof, en ik ben slechts een eenvoudig historicus en politicoloog, die zo nu en dan ook actief is in de praktische politiek. Het is bovendien een onderwerp waarover je een boekenkast vol zou kunnen schrijven.

Toch wil ik hier daarover iets proberen te zeggen, ondanks alle genoemde restricties, omdat  het zo’n belangrijk onderwerp is: hoe kijken sociaal-democraten aan tegen de wenselijke samenleving, gegeven de uitdagingen van vandaag de dag? Natuurlijk kan ik in de korte tijd die mij ter beschikking staat slechts een enkel punt aanroeren.

Eén van de dingen die Banning ons heeft geleerd is dat sociaal-democratische politiek niet kan zonder een waardengebonden visie op de samenleving. Een puur rationalistische en materialistische benadering van maatschappelijke problemen, was voor Banning onvoldoende.

Hij was daarin overigens niet de eerste. Al aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw had bijvoorbeeld de Duitse sociaal-democraat Eduard Bernstein in zijn reformistische kritiek op het ‘wetenschappelijk marxisme’ de noodzaak van een leidend principe onderstreept. Dat zogenaamd ‘wetenschappelijk’ marxisme ging van de veronderstelling uit dat historische wetmatigheden automatisch zouden leiden tot de ineenstorting van het kapitalisme. Je hoefde geen idealen te hebben om dat te bevorderen: dat kwam vanzelf. Zoals bekend verwierp Bernstein dat determinisme. In de zojuist gepubliceerde bundel ‘De loden bal van het socialisme’, van de helaas veel te vroeg overleden Bart Tromp, staat een mooie bijdrage waarin Tromp de consequentie van die verwerping van het determinisme als volgt omschrijft:

‘De sociaaldemocratie is dan immers niet meer een beweging die automatisch door de ‘natuurwetten der historie’ in de juiste richting wordt gemarcheerd. Als ze enerzijds empirische wetenschap nodig heeft om zich te kunnen oriënteren, dan behoeft zij anderzijds een ethiek, een stelsel van beginselen, die het politieke handelen richting en zin geven. In deze zin is Bernstein uitvinder van de socialistische beginselpartij’. (p. 107)

Zo bezien kan Bannings werk ook worden beschouwd als de noodzakelijke aanvulling op de eenzijdig empirisch-rationalistische redenering van het vroege marxistische socialisme. En daar was nog veel werk te verzetten in SDAP van het interbellum. Weliswaar hadden de revolutionair marxisten al na het Deventer congres van 1909 de partij verlaten en lieten vanaf de jaren twintig sociaaldemocratische wethouders in de praktijk zien hoe belangrijk het reformistische werk was van de kleine stappen ter verbetering van de arbeidersklasse, maar in ideologisch opzicht moesten de consequenties van de overgang naar reformistische politiek nog verder worden doordacht. En toen onder invloed van de economische crisis en de dreiging van de opkomst van het fascisme de SDAP in de jaren dertig haar bakens verzette en de partij ‘ingroeide’ in de nationale staat, was de ideologische heroriëntatie van groot belang. Banning speelde daarin – zoals bekend - een grote rol, maar hij was niet de enige. Ook bijvoorbeeld Stuuf Wiardi Beckmann, Hein Vos, en anderen droegen  veel bij aan die ideologische heroriëntatie.

Ik noem dit met enige nadruk, om duidelijk te maken dat de reformistische ‘politiek van de kleine stappen’ noodzakelijkerwijs gepaard dient te gaan met een richtinggevende ethiek, zoals Bernstein al had aangegeven. Reformistische politiek mag niet verworden tot visieloos pragmatisme.

Bekend is de uitspraak van Joop den Uyl dat hij behoorde ‘tot het zondige ras der reformisten’. Tegelijk kan hem geen visieloos pragmatisme worden verweten.

Het is een hele stap van Bernstein en Banning naar de hedendaagse sociaal-democratie. De naoorlogse PvdA is vanaf het begin af aan een reformistische sociaal-democratische partij geweest, in de lijn van Bernstein.  Wel was er soms kritiek op al het te simplistische ‘biefstuk-socialisme’ enerzijds en kwam  anderzijds in de jaren zeventig  bij sommigen enig nostalgisch en romantisch terugverlangen naar het oude revolutionaire marxisme op, waardoor het reformisme ‘zondigheid’ werd verweten. Maar Den Uyl droeg die ‘zondigheid’ blijmoedig en een beginselloze partij werd de PvdA niet. Sterker, in 1977 werd een uitvoerig nieuw beginselprogramma opgesteld. Dat de inhoud daarvan al snel als gedateerd werd beschouwd (lang niet altijd terecht) en Den Uyl zich al heel snel van dat beginselprogramma distantieerde, nam niet weg dat de PvdA een beginselpartij wilde zijn.

Juist aan het einde van die jaren zeventig kwam de discussie op dat het einde van de sociaal-democratie nabij zou zijn. Met de totstandkoming van de verzorgingssstaat  zou de sociaal-democratie haar historische taak hebben volbracht. De Duits-Britse liberale socioloog en filosoof Ralph Dahrendorf, bijvoorbeeld, schreef in 1980 dat het sociaal-democratisch ‘waardensyndroom’ niet langer meer in staat was veranderingen te bevorderen en innerlijk tegenstrijdiger werd. En toen moest de ‘spagaten-discussie’ in de PvdA nog komen! Maar tegen dit beeld van een onvermijdelijke neergang van de sociaal-democratie rees ook verzet. Ook bij mij.  In een artikel in Socialisme en Democratie van de zomer van  1993 bestreed ik deze pessimistische opvatting over de sociaal-democratie (S&D, 1993, nos 7-8). Ik onderstreepte in dat artikel de noodzaak van een sociaal-democratische correctie van de kapitalistische ordening, maar dat kon alleen door hard te werken aan eigen ideeënvorming: ‘De sociaal-democratie zal ideeën hebben, of zij zal niet zijn!’, besloot ik mijn bijdrage, de oude Bonger parafraserend.

Het risico was echter dat sommige oude ideeën weliswaar overboord werden gezet, maar dat daartegenover te weinig nieuwe ideevorming stond. Berucht is natuurlijk het vaak aangehaalde ‘afschudden van de ideologische veren’ door Wim Kok in zijn door Bram Peper geschreven Den Uyl-lezing uit 1995. Daarmee bedoelde Kok overigens niet dat idealen geen rol meer zouden spelen, maar veeleer dat de sociaal-democratie door de val de Muur bevrijd kon worden van de last van het idee dat er een alternatief was voor het kapitalisme.  Versterkt door genoemd romantisch terugverlangen naar het revolutionaire marxisme, was de PvdA de jaren daarvoor steeds gedwongen geweest zich te verantwoorden voor haar reformisme. Met het instorten van het communistische oosten kon die last van zich worden afgeschud. Bart Tromp had een paar jaar eerder iets vergelijkbaars opgemerkt. De rol van de sociaal-democratie was volgens hem veranderd: zij vertegenwoordigde niet meer een klassenbeweging, maar was een gewone partij, die in strijd met andere politieke partijen een zo groot mogelijk deel van de bevolking achter zich moest krijgen voor haar program voor effectief burgerschap.

 ‘Dit betekent een krachtige ontmythologisering van wat wij onder ‘sociaaldemocratie’ verstaan en wat wij onder ‘socialisme’ hebben verstaan. In feite is die ontmythologisering al in de eerste helft van de twintigste eeuw begonnen en moet zij nu alleen nog tot haar uiterste consequentie doorgezet worden. Hoe langer de mythe van het socialisme nog als een loden bal aan de enkels van de PvdA wordt meegesleept, hoe desastreuzer dat voor de toekomst van de socialistische beweging zal zijn’ (p.34).

 Aldus Bart Tromp.

Het loslaten van de loden bal en het afschudden van de ideologische veren schoot echter door naar de andere kant. Het individualisme werd als onvermijdelijk geaccepteerd en tegen het neo-liberalisme werd weinig weerstand geboden. Onder Paars werd de Derde Weg door de partijtop omarmd. Ook sommigen die nu de effecten van de absolutering van het individualisme door het neoliberalisme zwaar bekritiseren, verkeerden begin jaren negentig in de ban van datzelfde individualisme. Zo schreef Marcel van Dam in januari 1993 in de Volkskrant dat de individualisering in de samenleving noopte tot het accepteren van een ministelsel, waartegen een partijrapport een jaar eerder zich nog had verzet. De VVD nam het idee van een ministelsel over. Lex Oomkes schreef naar aanleiding daarvan in Trouw van 25 juni 1994: ‘Het liberalisme heeft het tij zeker op dit punt mee. Solidariteit is uit, individuele afwegingen en marktwerking zijn in de mode.’

En zo was het: het neoliberalisme triomfeerde na de val van de Muur en er was te weinig tegenwicht. Dat is ook niet helemaal verwonderlijk, want in dezelfde jaren zeventig waarin soms gekoketteerd werd met het vroege marxisme, vierde ook in progressieve kring het individualisme hoogtij. Rob Hartmans sprak er al over.  ‘Baas in eigen buik’, de grondrechten van het individu, zelfbeschikkingsrecht:  de ontplooiing van het individu stond hoog in het vaandel. Het beginselprogramma van 1977 getuigde daarvan. En dat was ook goed. De emancipatie van vrouwen en minderheden werd er mee bevorderd. Tegelijk werden er in dit hippietijdperk in communes ook nieuwe collectieve samenlevingsvormen uitgeprobeerd.

Maar toen met de val van de Muur de enkels werden bevrijd van de loden bal van het socialisme, bleken er weinig ideeën te zijn ontwikkeld om het individualisme op grote schaal en op een moderne manier te koppelen aan het belang van noodzakelijke collectieve arrangementen. Bannings gedachtegoed was ver weg. Het individualisme schoot door: marktwerking en individuele keuzevrijheid werden als de panacee voor maatschappelijke problemen beschouwd en werden de dominante ordenende principes.

Tromp, die het verdwijnen van de loden bal had verwelkomd, had echter in hetzelfde artikel tegelijk de noodzaak beschreven van de breideling van het onvermijdelijk kapitalisme: de uitwassen van het kapitalisme moesten aan banden worden gelegd. Die noodzaak is met de triomf van het neoliberalisme alleen maar groter geworden. Sinds Bernstein is een belangrijke taak van de sociaal-democratie immers: het zijn van ‘tegenhanger’ tegen ongewenste en perverse gevolgen van het kapitalisme.  En bij dat reformisme hoort – zoals gezegd – ‘een ethiek, een stelsel van beginselen’

Daartoe zijn zeker pogingen ondernomen. En hier past wat mij betreft ook wel een kritische kanttekening bij het verhaal van Hartmans, waar hij aan het einde er voor pleit dat de sociaal-democratie breekt met het kritiekloos verheerlijken van het individualisme en weer een beroep moet doen op gemeenschapszin. Alsof daartoe nog geen pogingen zijn ondernomen.

Als één van de voorzitters van de commissie die het nieuwe beginselprogramma opstelde in 2005 wil ik er op wijzen dat dat programma een poging was om Banning’s idee van een evenwicht tussen individu en gemeenschap op een moderne manier te formuleren. Zeker, dat programma kwam er niet vanzelf. Ik heb velen eerst moeten overtuigen dat juist reformistische politiek een visie nodig heeft en dat een beginselprogramma dus broodnodig was.  Een pledgecard met vijf punten werd door sommigen voldoende gedacht. Ook mijn co-voorzitter, Wouter Bos, zag aanvankelijk niets in een beginselprogramma en als het er dan toch moest komen, dan zeker niet langer dan twee bladzijden. Het werden er negentien.

Het opstellen van het beginselprogramma in de commissie was op zichzelf al een proces van verzoening van gemeenschapsdenkers met meer individualistisch georiënteerden. Het eindresultaat werd door een discussieproces in de partij nog eens aangescherpt en mag er zijn. Het geeft voor mij nog steeds op een bondige, maar goede wijze weer wat de sociaal-democratische visie op het goede leven is.

Een paar elementen uit dat Beginselprogramma.

Het benoemt als idealen: vrijheid, democratie, rechtvaardigheid, duurzaamheid en solidariteit. Het kiest uitdrukkelijk weer voor een waardengebonden benadering door het centraal stellen van het begrip ‘fatsoenlijk bestaan’: Iedereen heeft tenminste recht op een dusdanig niveau van bestaanszekerheid dat men volwaardig aan de samenleving kan deel nemen. Iedereen moet erop kunnen rekenen door de overheid met respect te worden bejegend; respect dat de overheid ook van haar burgers mag terug verlangen (art2.1).

Met dat recht op een fatsoenlijk bestaan wordt uitdrukkelijk afstand genomen van het neoliberalisme: ‘Wij pleiten voor het scheppen van kansen en het herverdelen van middelen om meer gelijke uitgangsposities te scheppen en voor solidariteit om iedereen een fatsoenlijk bestaan te geven; binnen en buiten Nederland. Wij streven naar inbedding en inperking van het marktmechanisme, om een publieke sfeer te waarborgen die niet
wordt gedomineerd door commercie en waarin essentiële voorzieningen voor iedereen toegankelijk zijn’.

Het programma spreekt van ‘vrijheid als recht’, maar ook over ‘gemeenschap als keuze’. Saamhorigheid en lotsverbondenheid zijn nodig om solidariteit te laten gedijen. Gemeenschapsvorming krijgt in het programma betekenis, onder meer door de doorbraak-gedachte in een nieuw jasje te steken: ruimte voor verschillende levensbeschouwingen, levensstijlen en culturen (art. 2.7)

Volledige werkgelegenheid blijft een centrale opdracht voor de sociaal-democratie, omdat het voor veel mensen de primaire bron van inkomsten vormt, maar ook een basis is voor zelfrespect. Nu dezer dagen Willem Drees vaak wordt aangehaald, kan ik niet achterblijven: arbeid is, zoals Drees in 1946 zei, het ‘cement der samenleving’.

De democratische rechtsstaat en Europa als waarden- en rechtsgemeenschap staan in het beginselprogramma centraal. Maar, zeg ik tegen Hartman, niet alleen rechten worden genoemd. Het respect waarmee de overheid de burgers moet behandelen, mag – zoals al gezegd - ook van de burgers zelf worden verlangd. De publieke voorzieningen in de verzorgingsstaat moeten kwalitatief hoogstaand en voor iedereen toegankelijk zijn, maar: ‘Een maatschappij die investeert in haar burgers mag rekenen op wederkerigheid. Burgers moeten worden aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid, op fatsoen en zorgvuldigheid.’ Rechten en plichten dus.

Nog een paar andere elementen uit het beginselprogramma, omdat daarover ook recent een publiek debat is gevoerd. Over inkomensverschillen zegt het programma:

‘Redelijke inkomensverschillen die zijn terug te voeren op inspanning, verdienste of verantwoordelijkheid zijn acceptabel. Echter, elites in de publieke en de private sector weten in toenemende mate exorbitante beloningen voor zichzelf te realiseren… Deze trend naar excessieve ongelijkheid vormt een bedreiging voor de maatschappelijke samenhang’. En moet dan ook worden bestreden. Deze week nam de Eerste Kamer de Wet Normering Topinkomens in de publieke en de semi-publieke sector aan. Geen dag te vroeg.

Maar in het programma staat ook dat de middenklasse de voornaamste betaler is van de solidariteit en daar niet altijd voldoende profijt van heeft (art 2.2). Voor mij geldt inderdaad als belangrijke opdracht voor de sociaal-democratie:  het organiseren van solidariteit tussen middengroepen en lagere inkomensgroepen. Een steeds grotere uitdaging vormt de scherper wordende scheiding tussen lager en hoger opgeleiden in de samenleving.  Een samenleving met twee gescheiden werelden is geen echte samenleving.  Een lagere opleiding valt steeds vaker samen met een lager inkomen, waardoor de kloof groter wordt en de achterstand hardnekkiger.

Om die scheiding tegen te gaan en op te komen voor de lagere inkomensgroepen, mag men het krediet bij de middengroepen echter niet verspelen. Ook daar heerst momenteel grote onzekerheid. Dat betekent niet dat in tijden van crisis geen beroep op de middengroepen gedaan zou mogen worden om offers te brengen. Maar dat moet goed worden doordacht , zorgvuldig worden gepresenteerd en dus niet gemakkelijk als een ‘feest’  worden betiteld. Daarmee wordt die voor de instandhouding van de verzorgingsstaat zo noodzakelijke solidariteit tussen midden- en lagere inkomensgroepen juist ondermijnd.

Ik kan het, gezien de heftige discussie over de ziektenkostenpremies van de laatste weken, niet nalaten te citeren uit eerdergenoemd artikel van mij uit 1993. Het ging toen weliswaar om uitkeringen en niet om premies, maar de redenering is nog steeds actueel. Ik pleitte daarin voor het ontwikkelen van een brede visie door sociaal-democratische partijen en vervolgde:

‘Zij [de sociaaldemocratisch partijen] dienen er daarbij voor zorg te dragen dat voor het totaal van de gekozen oplossingen een maatschappelijk draagvlak blijft bestaan. Dit zou kunnen leiden tot het opnieuw loslaten van tot dusver als typisch sociaal-democratisch omschreven oplossingen. Moet bijvoorbeeld wel altijd gekozen worden voor inkomensafhankelijke uitkeringen? Betekent dit niet dat de bereidheid om premie te betalen wel erg klein wordt bij de minima, die de uitkeringen toch wel krijgen, en bij de hogere inkomens, die hun betaling van de premie niet ‘beloond’ zien door een redelijke uitkering. Wordt het draagvlak dan niet te smal? Is het dan niet beter om á la de AOW de uitkeringen even hoog te doen zijn en ongelijke inkomensverdelingen via de belastingen te temperen?’(S&D, 1993, nos 7-8, p. 304)

Zo komen we, tenslotte, bij de actualiteit.

Natuurlijk ook een beginselprogramma verdient nadere uitwerking en toepassing op concrete beleidsvelden. Direct na het beginselprogramma van 2005 zijn er vele deelrapporten gepubliceerd. Eén daarvan, over sociale zekerheid, had als titel ‘De wet van de wederkerigheid’, waarin de balans tussen rechten en plichten centraal staat. Dus Hartmans kan gerust zijn.

Ook zie ik met spanning uit naar het resultaat van het Van Waarde-project van de Wiardi Beckmanstsichting, dat volgend voorjaar zal verschijnen.

Maar ik had gehoopt dat die uitwerking ook wat meer zichtbaar zou zijn geweest bij de opstelling van het recente regeerakkoord. Een regering die terecht wil hervormen - want dat is op sommige terreinen hard nodig -, zou dat moeten doen op basis van een onderliggende visie. Uitdrukkelijk is er voor gekozen geen visie te ontwikkelen. Dat is zeer te betreuren. Want, zoals Bernstein als zei, juist reformistische politiek moet gebaseerd zijn op een visie. Er is in de kabinetsformatie gekozen voor een proces van ‘elkaar iets gunnen’ . Dat klinkt aardig, maar daar kleven grote risico’s aan, zoals ik een paar weken terug al in Het Buitenhof heb opgemerkt. Als ‘elkaar iets gunnen’ betekent dat de VVD een paar van haar ‘hobby’s’ ongeclausuleerd mag uitleven en de PvdA een paar van de hare, dan is niet alleen het risico van visieloos pragmatisme aanwezig, maar ook van ongeloofwaardige politiek. Zeker elk van beide politieke opponenten haalt zo ook punten binnen die zij koestert, maar door zonder meer ‘hobby’s’ van de ander te accepteren, committeert zij zich aan standpunten die zij niet voor haar rekening kan nemen. Hoe geloofwaardig is de instemming van de PvdA met het drastisch terugbrengen van de WWduur, met de korting op de ontwikkelingssamenwerking of met het criminaliseren van illegalen? Het is te gemakkelijk om te zeggen dat dit ‘pijnpunten’ zijn, maar dat daar tegenover punten staan waar de partij heel blij mee is. [In dit gezelschap mag ik misschien wijzen op de linzenschotel van Ezau.] Om een duidelijk voorbeeld te geven:  de criminalisering van illegalen is mijns inziens voor de PvdA niet te verdedigen, ook niet als pijnpunt.

Daarom hoop ik dat de regering alsnog met een visie komt, niet ter verdediging van wat er nu ligt, maar als leidraad om verschillende onderdelen van het regeerakkoord (inclusief de Colijnsiaanse bezuinigingspolitiek) vanuit die visie opnieuw te doordenken en waar nodig bij te stellen.  Dat kost tijd en energie, maar ik acht de groep bewindslieden in staat dat te kunnen, als de politieke wil er maar is.

In die visie zullen meer compromissen gesloten moeten worden, maar dat kunnen ook creatieve compromissen zijn, die de scherpe kanten van ongeclausuleerde ‘hobby’s’ er af halen, waardoor zij door beide partijen op een geloofwaardige manier kunnen worden verdedigd.

Die visie zou uit moeten gaan van een balans tussen individu en gemeenschap. Juist deze twee partijen zouden daartoe toch bij uitstek in staat moeten zijn? Als dat lukt, kunnen ook Bernstein en Banning tevreden zijn.

 De Website van de Banning Werkgemeenschap vindt u hier >>>

---

 

Auteur
Ruud Koole
Verschenen in
Tijd en Taak
Datum verschijning
18-11-2012

« Terug naar het overzicht