De kleine oorlog

VORIGE WEEK goed nieuws op het tv-journaal: het bedevaartsoord Medjugorje, in het zuidwesten van Bosnie, functioneerde weer. Pelgrims uit alle delen van de wereld wisten opnieuw de weg ernaartoe te vinden, wat moeilijk anders kon worden uitgelegd dan als een teken van zowel religieus als toeristisch herstel.

Het was een raar en eigenlijk schrijnend nieuws-item voor wie net daarvoor Medjugorjes kleine oorlog had gelezen in het laatste nummer van het Amsterdams Sociologisch Tijdschrift. Maar niemand van die lezers behoorde blijkbaar tot de redactie van het NOS-journaal. Uit dat artikel blijkt immers dat de toeristenstroom naar Medjugorje vorig jaar juni alweer op gang kon komen. Maar het vertelt vooral wat daaraan is voorafgegaan.

Medjugorje ligt in een van de armste gebieden van Bosnie, waar een lange traditie van eigenrichting bestaat en de Kroatische bevolking de staat (niet zonder reden) nooit anders heeft gezien dan als een vijandige, Servische macht. Ruim tien jaar geleden verscheen Maria, de moeder Gods, hier aan zes jonge bewoners en de boodschappen die zij voor hen had en heeft, draaien allemaal om het verwerkelijken van vrede: vrede tussen de bewoners zelf, tussen de bevolking van Joegoslavie en uiteindelijk tussen de volkeren van de wereld.

Medjugorje werd een bedevaartsoord en inderdaad daalden misdadigheid en eigenrichting in de streek. De doodarme bevolking profiteerde van het religieus toerisme, maar niet allemaal in dezelfde mate.

De clan van de Barbarici bleek over de beste ondernemingszin te beschikken, hoewel deze altijd de armste was geweest in het dorp en de slechtste grond bezat; reden waarom velen van hen in het buitenland hadden gewerkt. Hun succes wekte jaloezie bij anderen, met name bij de Jerkovici en de Srivici, de oudste en meest gerespecteerde clans, die bovendien op de 'steneneters' neerkeken, omdat die door hun ondernemingen zo afhankelijk waren van de overheid.

In de loop van 1990 liep het pelgrimsbezoek terug als gevolg van de politieke onrust; alleen de hotels en pensions van de Barbarici bleven redelijk bezet. Maar een poging hen te overreden de dun geworden spoeling met de anderen te delen, liep op niets uit.

Op 15 augustus 1991, Maria Hemelvaart, maakten gemaskerde mannen het pelgrims van de Barbarici onmogelijk het bedevaartsoord te bezoeken. De Barbarici herkenden sommigen en deden aangifte bij de politie. Dit werd in het dorp als verraad beschouwd, want de politie, dat waren de Serviers. Een week later werden alle 32 taxi's van de Barbarici 'snachts vernield en twee politiemannen afgetuigd in hun woningen.

De oorlog in Kroatie had er inmiddels toe geleid dat in heel Bosnie het wettig gezag aan het desintegreren was en processen van bendevorming en eigenrichting op gang waren gekomen. De Barbarici, benijd vanwege hun economisch succes en gewantrouwd omdat zij vanwege hun vaak buitenlandse ervaring 'anders' waren, werden nu in Medjugorje uitgestoten als vreemdelingen. In het najaar werden alle graven van de clan opgeblazen - een oud gebruik dat inmiddels al een zekere voorbode van 'etnische zuivering' was geworden.

Het conflict tussen de clans verscherpte zich, maar beperkte zich vooreerst tot 'geweld tegen zaken'. Daarin kwam verandering toen - per ongeluk - een voorman van de Jerkovic-clan werd neergeschoten door een van de Barbarici. Daarmee kwam het traditionele mechanisme van de bloedwraak op gang, ook al doordat zowel het wettig gezag inmiddels was verdwenen als de geestelijken van Medjugorje waren teruggeroepen naar hun kloosters. Zo waren alle beperkingen van buiten op het gebruik van geweld weggevallen.

Terwijl het dorp steeds meer werd opgedeeld in versterkte bolwerken van gewapende mannen, en vrouwen en kinderen vluchtten, werden 'snachts persoonlijke afrekeningen tussen de clans vereffend met wurgkoord en dolk. De verminkte lichamen troffen de bewoners 'smorgens aan, opgehangen aan bomen of balken. Zo lieten in de eerste helft van 1992 ruim zestig dorpelingen het leven. De Barbarici, die een minderheid vormden, raakten steeds verder gesoleerd.

Het einde kwam eind mei, toen de oorlog in Bosnie-Hercegovina was uitgebarsten. Een toevallig voorbijtrekkende eenheid van de Kroatische HOS-milities hielp de Srivici en Jerkovici bij een verrassingsaanval op de buurtschap van de Barbarici. De overlevende Barbarici, een kleine honderd mensen, voornamelijk mannen, werden gevangen genomen. Men heeft hen weggevoerd naar een ravijn in de buurt, waar ze moeten zijn doodgeschoten.

Eind juni vorig jaar was Medjugorje weer bereikbaar voor bedevaartgangers en de wederopbouw van het dorp in volle gang. Het enige wat aan de aanwezigheid van de Barbarici zou kunnen herinneren, is een braakliggend terrein op het kerkhof.

Dit beklemmende relaas van de Amsterdamse antropoloog Mart Bax, die al vele jaren werkzaam is in dit deel van voormalig Joegoslavie, laat een werkelijkheid van de oorlog daar zien die te veel ontbreekt in de 'normale' verslaggeving. Het is de werkelijkheid van de mali rat, de 'kleine oorlog' die in minder geciviliseerde gebieden van voormalig Joegoslavie is uitgebroken dank zij de 'grote oorlog' waarmee de Serviers hun territorium trachten te vergroten.

Door die 'grote' oorlog is de in deze gebieden toch al zwakke staat van zijn geweldsmonopolie beroofd en van zijn mogelijkheden het maatschappelijk leven enigszins vreedzaam te reguleren. In plaats daarvan komt een Hobbesiaanse natuurstaat waar economische concurrentie verkeert in moord en doodslag volgens traditionele patronen van eigenrichting. Met 'etnische' of religieuze tegenstellingen heeft dit alles weinig of niets te maken: de Barbarici waren evengoed Kroaten en katholieken als hun tegenstanders en moordenaars.

Mart Bax: Medjugorjes kleine oorlog in: Amsterdams Sociologisch Tijdschrift nr 20 (juni 1993)

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
11-08-1993

« Terug naar het overzicht