De moderne erfenis van Kemal Ataturk

EEN bezoek aan het mausoleum van Ataturk is waarschijnlijk de beste manier om een idee van het moderne Turkije te krijgen. Al was het alleen maar omdat dan duidelijk wordt dat de uitdrukking 'het moderne Turkije' een pleonasme is. De staat Turkije bestaat pas sinds 1923. Het mausoleum is een architectonische demonstratie van de scherpe kloof tussen Turkije en het voorafgaande Osmaanse Rijk; alleen al daarom is het geslaagd.

Want het verwerpen van de erfenis van het Osmaanse Rijk vormde de helft van het programma van de man die er begraven ligt. De andere helft was de schepping van een moderne nationale Turkse staat. Ook daarin is Kemal Ataturk (1881-1938) tot nog toe opmerkelijk succesvol geweest. Het mausoleum ligt op ee n heuvel in het centrum van Ankara, de stad die hij in 1923 tot hoofdstad bestemde. Ankara was toen een klein, vergeten stadje in Anatolie, met een geschiedenis die tot in de Romeinse tijd terug ging. Nu is het een metropool die allang uit de oorspronkelijk geplande voegen is gebarsten. Het mausoleum, gelegen in een parkachtig landschap, is in dit grootstedelijk geraas een merkwaardige oase van rust. Het werd gebouwd tijdens de Tweede Wereldoorlog, een oorlog waar Turkije buiten bleef, niet zonder staatsmanschap, in dit geval van Ataturks opvolger Inonu, die in de gaanderij tegenover het hoofdgebouw van het mausoleum een laatste rustplaats heeft gekregen.


Een met beelden gemarkeerde stenen weg van enkele honderden meters komt uit op een groot plein, dat aan drie zijden is omgeven door gaanderijen, waarin Ataturks auto's, zijn kleren en - opmerkelijk elegante - schoenen, zijn schietwandelstok, staatsgeschenken en andere memorabilia zijn te bezichtigen. Aan de vierde zijde voert een brede trap naar het eigenlijke mausoleum, een groot, rechthoekig gebouw met een buitenwand van enorme vierkante zuilen. Binnen een lege ruimte, met een vloer waarin alle soorten marmer uit Turkije zijn verwerkt, en aan de achterzijde een enorme katafalk met de overblijfselen van Ataturk.

Het geheel had gemakkelijk karakterloos, lelijk en protserig kunnen zijn zoals bijvoorbeeld de grote gebouwen, waaronder het mausoleum van Mao Zedong, op het Plein van de Hemelse Vrede in Peking. Maar dit complex is monumentaal in de goede zin van het woord, de geometrische verhoudingen zijn evenwichtig, vierkante zuilen en de afwezigheid van versieringen ademen een sfeer van eenvoud en waardigheid.

Het mausoleum is een bewust contrapunt tot de barokke tierlantijnen en versieringen die zo kenmerkend zijn voor het Osmaanse Rijk, en zijn voorganger Byzantium. Tegelijk is het de uitdrukking van de nationale mythe die Ataturk en de zijnen schiepen, want de stijl waarin dit complex is opgetrokken zou ik neo-Hettitisch willen noemen.

Veel regeringsgebouwen, met name het parlementsgebouw, zijn in die stijl opgetrokken, maar daar is het resultaat duidelijk minder geslaagd. Het archeologisch museum in Ankara heet het 'Museum van de Anatolische beschavingen', en die naamgeving komt eveneens voort uit Ataturks nationalistische mythe: door te benadrukken dat Turkije de plaats is waar vele beschavingen, waaronder die der Hettieten, hebben gebloeid, worden die van het Osmaanse Rijk en die van de islam gerelativeerd.

In verhouding tot een tijdgenoot als Lenin heeft Ataturk het niet slecht gedaan. Lenins mausoleum staat nog overeind, maar het lijkt een kwestie van tijd voor hij eindelijk een nette begrafenis op een onopvallende plaats krijgt. De tijd is voorbij dat zijn opvolgers letterlijk op zijn dak stonden om de parades af te nemen waarmee de nationale mythe van de Sovjetunie werd gevierd, en Lenins schepping, de Sovjetunie, bestaat niet meer.

Lekenstaat

Het Turkije van nu is voor wat betreft de belangrijkste elementen nog steeds het Turkije dat Ataturk schiep, en dat blijkt niet alleen uit de alomtegenwoordigheid van zijn beeltenis - alleen al van bankbiljetten is hij niet af te slaan. Zijn voornaamste staatkundige prestatie was de scheiding tussen kerk en staat die hij doorvoerde. Negenennegentig procent van de bevolking is moslim, zegt men, maar Turkije is een lekenstaat, het enige islamitische land dat een scherpe en heldere scheiding tussen politiek en de islamitische godsdienst succesvol heeft ingevoerd en handhaaft.

De instabiliteit van vrijwel alle islamitische staten heeft uiteindelijk te maken met het feit dat in de ideologie van de islam geen ruimte is voor afzonderlijke staten. In theorie zou er een islamitisch rijk moeten bestaan, waarin wereldlijke en religieuze autoriteit identiek zijn, zoals dat oorspronkelijk in het kalifaat het geval was. De werkelijkheid van het ene islamitische rijk heeft maar enkele honderden jaren bestaan, en de pogingen van de sultan van het Osmaanse Rijk om zich ook als kalief te presenteren, zijn nooit overtuigend geweest.

Islamitische staten hebben daarom altijd te maken met een legitimiteitsprobleem: hoe kan hun bestaan in termen van de islam worden gerechtvaardigd? Soms is de oplossing gezocht in een erfelijke monarchie die op vage wijze pretendeert in afwachting van het herstel van het ene rijk tijdelijk een bepaald territorium te administreren. Meestal gaat het om dictaturen, die niet zelden hun gebrek aan legitimiteit proberen goed te maken door het invoeren of verscherpen van het islamitische (gewoonte)recht, zoals Pakistan en Soedan. De theoretische onmogelijkheid van een islamitische staat verklaart waarom Saddam Hoessein, leider van een seculier Ba'athregime, zich als de nood aan de man komt, uitgeeft voor rechtzinnig beschermer der gelovigen.

Zulke onduidelijkheden kent Turkije niet, en dat alleen al maakt het niet alleen een uitzonderlijk land, maar ook een dat in beginsel een voorbeeld is voor de islamitische wereld. Dit deel van Ataturks erfenis is geheel intact en de Turkse politieke klasse is het zeer toegedaan. Maar onbesproken is de lekenstaat ook na zeventig jaar niet. Er bestaat een islamitisch-fundamentalistische partij, die bij recente (lokale) verkiezingen meer dan twintig procent scoorde, en die in tendentie uit is op liquidatie van Turkije als lekenstaat. Religieuze partijen zijn echter bij de grondwet verboden, zodat deze partij niet als zodanig mag optreden en hoogstwaarschijnlijk niet zegt wat ze werkelijk wil.

Dat heeft komische kanten. Toen ik een paar weken geleden met Leidse studenten een studiereis naar Turkije maakte, stond ook een bezoek aan deze Refah (Welzijns)partij op de agenda. De woordvoerders van de partij zetten uiteen dat hun partij zowel tegen communisme als tegen kapitalisme was. Het laatste blijkt vooral uit het feit dat de Refah een verbod op rente wil. Voor de rest putten zij zich uit in betuigingen van pluralisme. De Refah-partij was voor de rechten van de mens, voor de vrijheid van godsdienst, en dus ook voor de vrijheid om athest te zijn; en men verzekerde ons bovendien dat je niet eens moslim hoefde te zijn om lid van de partij te worden. De partij wees wel abortus, euthanasie en geboortenbeperking af, waarna zich met de studenten een discussie ontbrandde die ook in Nederland met vertegenwoordigers van het CDA gevoerd had kunnen worden.

De EG

De Refah-partij keerde zich echter ook tegen een Turks lidmaatschap van de EG, met als voornaamste argument dat Turkije een heel andere cultuur dan de landen van de EG bezit.

Of het inderdaad de enige Turkse partij is die daar zo over denkt, weet ik niet zeker. Voor zover ik het kan beoordelen wel, maar bij een bezoek aan het Turkse parlement bleek zelfs de voorzitter van het parlement niet precies te weten hoeveel partijen daarin vertegenwoordigd zijn - gevolg van de losse partijdiscipline, waarbij regelmatig groepjes parlementariers zich van hun partij afscheiden en voor zichzelf beginnen.

Daarmee kom ik bij het tweede element in de erfenis van Ataturk: de democratie. Het is even wennen aan de gedachte dat Turkije de oudste democratie in het Midden Oosten is, en eigenlijk - als ik Frankrijk erbuiten rekenin het Middellandse Zeegebied. Onder Ataturk zelf kon men echter op zijn vriendelijkst spreken van een 'geleide democratie'. Na zijn dood en na de Tweede Wereldoorlog heeft het leger drie maal de macht gegrepen 'om orde op zaken te stellen'. Opmerkelijk is niet zozeer dat deze grepen naar de macht door de militairen steeds zijn voorgesteld als tijdelijk.

Opmerkelijk is veeleer dat zij inderdaad naar verloop van tijd ook weer hebben geleid tot een vrijwillige aftocht naar de kazernes en herstel van het burgerlijk bewind. De laatste keer dat de strijdkrachten de macht grepen was in 1980, en niet iedereen is ervan overtuigd dat dit ook de laatste keer blijft. De grondwet geeft de strijdkrachten nog steeds een bijzondere eigen verantwoordelijkheid waarmee een nieuwe coup kan worden gelegitimeerd. Aan de andere kant heeft de laatste militaire dictatuur niets opgelost en het prestige van de militairen sterk aangetast.

Er is nog een factor die een nieuwe militaire coup onwaarschijnlijk maakt: nationale trots. Voor de Turkse politieke elites, militair en burgerlijk, past zo'n minderwaardige, derde wereldachtige onderneming, niet bij de huidige positie van Turkije als moderne staat. En ook hier speelt de mogelijkheid van het EG-lidmaatschap een gewichtige rol: zolang die mogelijkheid bestaat, acht ik zo'n coup uitgesloten. Niettemin staat de Turkse democratie onder druk, vooral door het Koerdische probleem.

Dat dit het geval is, is eigenlijk een ironische uitzondering op een derde element van Ataturks erfenis: zijn conceptie van Turkije als een nationale staat zonder territoriale aanspraken, omdat zijn Turkije het thuisland van alle Turken zou zijn. (Daaraan is wel de gedwongen volksverhuizing van 3,5 miljoen Grieken uit Turkije naar Griekenland, en die van 4 miljoen Turken in omgekeerde richting voorafgegaan, na de mislukte Griekse veroveringsoorlog in het begin van de jaren twintig.) De conceptie van een 'Neo-Osmaans Rijk' dat alle etnische Turken, met name die in de voormalige Sovjetunie, zou moeten verenigen, staat diametraal tegenover het nationalisme van Ataturk.

De eerste Koerdische opstand (die uitbrak toen het kalifaat werd afgeschaft) werd met harde hand neergeslagen; dat was in de beginjaren van de republiek. Nu is er geen sprake van een opstand, maar van een terroristische tactiek, vooral gericht op militairen en politie in heel Turkije. En de aanstichters ervan zijn geen islamitische fundamentalisten, zoals in 1925, maar de PKK, de Koerdische Arbeiderspartij, die uitgaat van een orthodoxmarxisme dat elders ter wereld alleen nog in het museum is te bezichtigen. Het resultaat zal niet een Koerdische staat zijn (die overigens niet veel op zou lossen, want de meeste Turkse Koerden wonen buiten Koerdistan); en ook niet een of andere vorm van autonomie voor die Koerden die daar prijs op stellen. Het laatste wordt er eerder onbespreekbaar door. Het Koerdische probleem wordt zo op zijn best vergelijkbaar met dat van Noord-Ierland. Op zijn slechtst ondermijnt het doorwoekeren ervan de pogingen van Turkije werkelijk een democratische rechtsstaat te maken.

Turkije is nu een geassocieerd lid van de EG, en officieel bevindt het zich in de wachtkamer van Europa. Premier Soeleyman Demirel liet er bij ons bezoek geen twijfel over bestaan dat wat hem betrof die wachtkamer binnen enkele jaren verlaten kan worden, en dat Turkije dan volwaardig lid van de EG wordt. De Turkse politiek mag dan gefrustreerd worden door de wijze waarop president Ozal zich, op een wijze die zijn constitutionele bevoegdheden te buiten gaat, met het beleid van Demirel bemoeit, de toetreding tot de EG is prioriteit nummer een van de Turkse politieke klasse.

Ook dat ligt in het verlengde van Ataturks erfenis. " Europa is geen geografisch begrip," zei Demirel, " het is een verzameling waarden." Aangezien Turkije die waarden onderschrijft, hoort het bij Europa. De behoefte om bij Europa, dat wil zeggen de EG, te komen, komt voort uit verschillende motieven. Er is aan de ene kant het motief van de verankering: alleen zo, vinden de voorstanders, kan worden gegarandeerd dat Turkije economisch welvarend en politiek vrij blijft. Minder mooi is het andere motief: de lokkende subsidies van de EG, nodig om de in veel opzichten achterlijke landbouw en industrie te moderniseren. Dat wil zeggen: op zich is dat een mooi motief, ware het niet dat men zich kan afvragen of de zorg niet eerst het geld betreft, en pas in laatste instantie hoe het produktief kan worden benut.

Het politiek-culturele motief voor toetreding van Turkije tot de EG moet zeer ernstig worden genomen, want afwijzing zou als een zware slag worden gevoeld. Het valt echter niet goed in te zien hoe de bestaande Turkse economie gentegreerd kan worden in die van de EG. Nog maar een paar jaar is er sprake van grootscheepse privatiseringen in de vroeger vooral door de staat gedomineerde industrie; nog maar een paar jaar is Turkije bezig een open economie te worden.

Noord-Cyprus

Maar voorlopig staat het land nog op de zeventigste plaats van de schaal voor menselijke ontwikkeling die de VN in 1991 opstelde. Daarvoor werden meer dan veertig indicatoren, varierend van economische groei en inkomensgelijkheid tot kindersterfte en naleving van mensenrechten gebruikt. Het minst ontwikkelde EG-land, Portugal, staat op de zesendertigste plaats, en Griekenland op de vierentwintigste. Nu zegt dit niet alles, want terwijl Portugal redelijk meekomt in de EG, is het Griekse lidmaatschap een complete mislukking gebleken. De verwachte modernisering van Griekenland als gevolg van toetreding tot de EG is uitgebleven. In plaats daarvan zijn achterlijke en oosterse economische praktijken juist in leven gehouden, zoniet versterkt door het niet aflatende binnenstromen van EG-subsidies.

Neen, als het om economische integratie gaat, kan er op termijn geen sprake zijn van een Turks EG-lidmaatschap. Dat laat dan nog de jaarlijkse inflatie van zo'n zeventig procent buiten beschouwing, die voor een groot deel wordt veroorzaakt door de enorme behoefte aan overheidskapitaal om de bouw van reusachtige stuwdammen in Eufraat en Tigris te financieren. (Daardoor worden overigens de machtsverhoudingen in het Midden-Oosten aangetast, want zo wordt het quasimonopolie van Turkije over de watervoorraad benadrukt.)

Zolang Griekenland echter een veto volhoudt ten aanzien van de discussie over een Turks lidmaatschap van de EG, vanwege de Turkse bezetting van Noord-Cyprus, hoeven de andere leden van de Gemeenschap gelukkig niet officieel nee te zeggen. Dat ontslaat de Westeuropese landen echter niet van de plicht om te zoeken naar andere wegen om de politiek-culturele integratie van Turkije in Europa te versterken. (Al was het alleen maar vanwege de miljoenen Turken die in de staten van de EG wonen en werken.)

In de Koude Oorlog was Turkije een belangrijke geopolitieke factor voor de NAVO, niet alleen vanwege de beheersing van de toegang tot de Zwarte Zee, maar ook als hoeksteen van de Westerse zuidflank. Nu krijgt het echter een strategische betekenis die misschien nog wel groter is. Turkije is een factor van stabiliteit in het Midden-Oosten, zoals de Golfoorlog demonstreerde. De Turkse invloed op de Balkan neemt toe, naarmate deze verder desintegreert. De duidelijk tegen de Groot-Servische politiek van Milosevic gerichte militaire overeenkomsten die net met Bulgarije en Albanie zijn gesloten zijn daarvan tekenen. In het gebied rond de Zwarte Zee voert Turkije een samenwerkingsverband van elf oude en nieuwe staten aan. En in de Turkse republieken van het GOS is het in een culturele competitie verwikkeld met het veel rijkere Iran, waarin enkele belangrijke overwinningen zijn geboekt. Zo hebben deze republieken besloten van het cyrillisch schrift over te stappen op het Latijnse alfabet, dat Ataturk, weliswaar met toevoeging van veel accenten, bij de stichting van Turkije invoerde om het Arabisch schrift te vervangen.

Turkije is het enige islamitische land met een scherpe scheiding tussen kerk en staat en tevens de oudste democratie in het Midden-Oosten. Turkije is een factor van stabiliteit in het Midden-Oosten en zijn invloed op de Balkan neemt toe. Het wachten is nu alleen op het lidmaatschap van de EG.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
12-12-1992

« Terug naar het overzicht