De oorlog in Bosnie is geen burgeroorlog

Het 'vredesproces' in het voormalige Joegoslavie duurt nu vrijwel even lang als de oorlog en is er een integraal onderdeel van geworden, in plaats van een middel om er een eind aan te maken. Het 'ontzet' van Gorazde heeft geleid tot een nieuw initiatief, overigens zonder dat de bestaande onderhandelingsfora zijn verlaten.

Aangekondigd is dat een 'contactgroep' de strijdende partijen tot een regeling zal pogen te bewegen. Die 'contactgroep' bestaat uit Amerikaanse, Russische, Britse, Franse en Duitse diplomaten, de laatste drie namens de Europese Unie. Volgens een ongeschreven regel maken van zulke gremia in ieder geval staten deel uit die een substantiele militaire bijdrage aan het strijdtoneel leveren. 

Nu Nederland met zo'n drieduizend man in ex-Joegoslavie aanwezig is, en daarmee na Frankrijk en Groot-Brittannie in grootte de derde troepenmacht levert, is het vreemd dat Den Haag is gepasseerd voor Duitsland, dat van alle grote staten wereldwijd de geringste bijdrage (zeven man) aan de VN-operaties levert. Maar politiek en moreel is voor de Nederlandse afwezigheid geen spijt op te brengen. Het is immers volstrekt onduidelijk namens wie, met welk mandaat en met welke doelstelling deze onderhandelaars gaan opereren.

Nederland, heeft net als de rest van Europa, een rechtstreeks belang bij een rechtvaardige regeling van de Joegoslavische kwestie. De zogenaamd realistische opvatting dat dit niet zo is, dat de zaak maar beter op z'n beloop kan worden gelaten, is een grove fout gebleken. Die heeft niet alleen geleid tot onoverzichtelijke en onbeheersbare stromen vluchtelingen, maar ook tot de geleidelijke ondermijning van de instituties die na het verscheiden van de Koude Oorlog vrede en veiligheid in Europa en de wereld zouden garanderen: CVSE, Europese Unie, Verenigde Naties en Navo.

Na de mislukte diplomatieke interventie van de Europese Unie (die toen nog Europese Gemeenschap heette) namen de VN het werk in het najaar van 1991 over. Dat is op een faliekante mislukking uitgelopen en wel omdat de VN steeds twee met elkaar strijdige beleidslijnen gevolgd heeft toen het klassieke recept van 'peace keeping', vredeshandhaving, onmogelijk bleek, omdat de strijdende partijen daar geen ruimte voor gaven.

De eerste lijn was die van het een beetje straffen van de agressor Joegoslavie, later klein-Joegoslavie, met als instrument economische sancties. Zulke sancties werken vaak averechts en straffen eerder de bevolking dan de politieke leiders. Ook al zijn ze op den duur zeer pijnlijk voor de laatsten, ze leiden niet tot een regeling. 

Strikte onpartijdigheid

Omdat men niet bereid was de oorzaak van de oorlog serieus te nemen, kwamen de VN uit op een tweede beleidslijn: het verlenen van humanitaire hulp aan de slachtoffers. Strikte onpartijdigheid is dan het uitgangspunt. Maar dat is een onmogelijke positie als de ene partij juist met opzet humanitaire hulp nodig maakt en naar believen frustreert. Natuurlijk is het los daarvan al tegenstrijdig om een van de strijdende partijen als agressor met een embargo te straffen en zichzelf tegelijkertijd in dit conflict onpartijdig en neutraal te verklaren.

Aan deze tweeslachtigheid ligt - naast kortzichtigheid, lafheid, gebrek aan interesse en hypocrisie - een fundamentele misvatting ten grondslag. Het is al heel normaal geworden om de oorlog in Bosnie te beschouwen als een burgeroorlog tussen drie 'etnische' groepen in een territorium dat alleen kunstmatig een 'staat' mag heten. De Bosnische regering, dat zijn in ook in de meest welwillende nieuwsberichten 'Moslims' geworden, gewoon een van de strijdende partijen.

Verloochenen 

Op die basis is nu al twee jaar tevergeefs onderhandeld, onder auspicien van de EU en de VN, die daarbij hun eigen principes en uitgangspunten keer op keer verloochenen. Verloochend wordt echter ook de feitelijke toedracht en de historische context.

Wat de laatste betreft maakt het pas verschenen A Short History of Bosnia van Noel Malcolm duidelijk, dat het multiculturele karakter van dit gebied al vier eeuwen lang juist de basis vormt van een eigen Bosnische identiteit en dat oorlog hier nagenoeg steeds het gevolg is geweest van interventie van buitenaf.

Het huidige conflict is geen uitzondering op die regel. Het is geen 'burgeroorlog'. De oorlog in Bosnie is een met een voorbedachte rade begonnen agressie-oorlog van Servie. Die agressie begon niet na de proclamatie van de Bosnische onafhankelijkheid in maart 1992, zoals talloze politici en publicisten in het Westen beweren, maar ging eraan vooraf en wel volgens het patroon dat een jaar eerder in Kroatie was beproefd. 

Bij de eerste (en laatste) algemene verkiezingen in Bosnie, in december 1990, haalde de partij van Karadzic, de SDS, 72 van de 240 zetels in het parlement. In haar programma stond niets over een opdeling van Bosnie. Maar in mei 1991 begon de SDS de afscheiding te eisen van grote gebieden, die zich zouden moeten aansluiten bij de inmiddels door de Serviers in Kroatie veroverde gebieden. 

De Servische Bosniers werden aan een permanente gruwelpropaganda blootgesteld, terwijl voortdurend provocaties plaatsvonden, met de bedoeling het federale leger te gebruiken om het gezag van de Bosnische autoriteiten terzijde te schuiven. De extremisten van Karadzic werden voor dat doel heimelijk door Milosevic en het federale leger van wapens voorzien. 

In de winter van 1991/92 begon het leger met het aanleggen van geschutsstellingen rond de grote steden in Bosnie en met het innemen van strategische posities. Dit alles ging vooraf aan het referendum op 1 maart 1992, waarbij de Bosnische bevolking, voorzover daarbij niet gehinderd door het leger en Karadzics extremisten, voor de onafhankelijkheid koos. Het was het federale leger dat toen in enkele weken, niet gehinderd door tegenstand van betekenis (want de Bosnische regering beschikte toen nog niet over strijdkrachten) meer dan zestig procent van het Bosnische territorium veroverde, zogenaamd om de Servische Bosniers te beschermen. 

Toen Milosevic op 27 april 1992 de republiek Klein-Joegoslavie proclameerde, verviel elke basis voor de aanwezigheid van het nu voormalige federale leger. De niet-Bosnische eenheden zouden toen worden teruggetrokken, maar daarvan is geen sprake geweest. Het zogenaamde leger van de Bosnische Serviers is een grotendeels kleinJoegoslavische/Servisch-Montenegrijnse strijdmacht; de commandant, generaal Mladic, is door Milosevic benoemd, nadat hij eerder in Kroatie de afscheiding van Knin had bevochten. Dit leger wordt bevoorraad en bewapend vanuit Klein-Joegoslavie.

De 'internationale gemeenschap' heeft echter stelselmatig genegeerd dat de oorlog in Bosnie geen burgeroorlog is, maar een Servische veroveringsoorlog op het grondgebied van een door de VN op 22 mei 1992 erkende staat. Met die erkenning had logischerwijs een eind moeten komen aan de toepassing van het VN-wapenembargo, dat immers was afgekondigd tegen het inmiddels opgedoekte Joegoslavie. 

Artikel 51 van het VN-Handvest stelt: 'dat geen enkele bepaling van dit Handvest afbreuk doet aan het natuurlijke recht tot individuele of collectieve zelfverdediging in geval van een gewapende aanval tegen een Lid van de Verenigde Naties, totdat de Veiligheidsraad de noodzakelijke maatregelen ter handhaving van de internationale vrede en veiligheid heeft genomen.' De Veiligheidsraad heeft ruimschoots aangetoond dat zij niet staat is tot het nemen van zulke maatregelen en het wapenembargo is daarom in strijd met het Handvest. 

In twee jaar oorlog hebben de Serviers hun territorium van zestig tot zeventig procent van het grondgebied uitgebreid. Er is geen enkele reden om deze situatie als uitgangspunt voor een vredesregeling te nemen. Voor Europa en de wereld is het verstandiger om de integriteit van Bosnie te handhaven. 

Dat vraagt een heel andere politiek dan VN en EU totnogtoe hebben gevolgd: opheffing van het wapenembargo, terugtrekking van Unprofor (of concentratie in een beperkt aantal steden), een ultimatum aan Belgrado om de agressie te stoppen en het innemen van de stelling dat de grenzen van de Joegoslavische republieken niet met geweld veranderd kunnen worden, dat de rechten van minderheden gerespecteerd dienen te worden en dat vluchtelingen het recht op terugkeer toekomt.

De benoeming van een 'contactgroep' van internationale diplomaten is de nieuwste stap in wat nog steeds wordt aangeduid als 'het vredesproces' bij het bloedige conflict om de republiek Bosnie-Hercegovina. De politicoloog Bart Tromp, lid van de Adviesraad voor Vrede en Veiligheid, gelooft er niet in. Een overzicht van twee jaar impasse, onmacht, krachteloze interventiepogingen en tegenstrijdige maatregelen.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
07-05-1994

« Terug naar het overzicht