De prijs van Paars ; Het is kletspraat te schrijven over de puinhopen van Paars

Onder normale omstandigheden was het tweede kabinet Kok over een maand demissionair geworden, na de verkiezingen voor de Tweede Kamer op 15 mei. Gister maakte de minister-president echter bekend dat hij naar aanleiding van het rapport over het Srebrenica van het NIOD (Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie) zijn ontslag had aangeboden aan de koningin en daarin was gevolgd door de andere bewindspersonen.

Zo kwam er een voortijdig een eind aan 'paars'. Vrijdag j.l. had de lijsttrekker van de VVD al bekend gemaakt dat de VVD niet met de PvdA in een volgend kabinet zitting zou nemen. Daarmee verviel het belangrijkste argument om het zittende kabinet koste wat kost tot de verkiezingen in stand te houden.

Een eigenaardige wetmatigheid in de Nederlandse politiek is zo andermaal bevestigd: nog nooit hebben twee kabinetten van dezelfde partijpolitieke kleur aaneengesloten hun regeerperiode volgemaakt.

Het eerste 'paarse' kabinet kwam in 1994 tot stand op instigatie van D66, dat door de verkiezingsuitslag onmisbaar was geworden voor de vorming van welke reging dan ook. PvdA en VVD voelden er toen niets voor. Vijfendertig jaar lang hadden zij elkaar - overigens op goede gronden - uitgesloten als regeringspartner. Daarmee hadden zij de centrale machtpositie van de confessionelen gefundeerd, ook toen die - na 1967 - niet meer over een stabiele meerderheid onder de kiezers beschikten.

Van de paarse combinatie werd bij haar aantreden veel verwacht, hoewel de nieuwe premier, Wim Kok, elke illusie terstond de kop indrukte: dit zou een 'doodgewone regering' zijn. kabinet. Dat was niet juist: sinds 1952 hadden PvdA en VVD niet meer gezamenlijk deel uitgemaakt van een regering. Anderzijds bleek Kok spoedig grotendeels gelijk te hebben. De paarse kabinetten hebben inhoudelijk geen wezenlijke breuk ingehouden ten opzichte van de drie vorige kabinetten, aangevoerd door minister-president Lubbers en met het CDA als politiek centrum.

Zelf heb ik in de jaren zeventig de zegswijze in omloop gebracht dat in Nederland de confessionelen in Nederland even lang aan de macht waren als de communisten in Rusland. Na 1991 gold dat de eersten dat nog langer deden dan de laatsten. Ogenschijnlijk kwam daaraan een eind in 1994, toen 'Paars' aantrad. Maar inhoudelijk bleek dit een misverstand. Op de meeste terreinen zette 'Paars' de lijn voort die vanaf 1982 en zeker 1989 door Lubbers was getrokken. Dat gold zowel voor privatisering en martktwerking als voor de geleidelijke sanering van de overheidsfinanciën en de herstructurering van de sociale zekerheid en het belastingstelsel. Zelfs voor de levensbeschouwelijke kwesties, waarvan was verwacht dat een kabinet zonder confessionelen een geheel ander beleid zou voeren, is meer sprake geweest van continuïteit dan van een breuk met het verleden. Dit verklaart voor een groot deel de hulpeloosheid van de voormalige leidende regeringspartij, het CDA, in oppositie.

Ten aanzien van een regering zonder CDA bestonden in 1994 allerlei verwachtingen. Deze hadden in de eerste plaats betrekking op de politieke stijl. 'Paars'zou een eind maken aan het achterkamertjesgedoe en torentjesoverleg. Het zou het dualisme tussen volksvertegenwoordiging en regering eindelijk betekenis geven. Een tijdje lang wekte VVD-fractieleider Bolkestein de indruk van deze verwachting werk te maken. Maar wel als enige, en zonder er uiteindelijk consequenties aan te verbinden. Feitelijk werkte het dualisme omgekeerd: het was het kabinet dat bepaalde wat de regeringsgezinde meerderehedid van de Tweede Kamert mocht vinden in plaats van omgekeerd. Een regentencultuur, waarbij al dan niet gekozen bestuurders elkaar de bal toespelen, werd versterkt in plaats van afgebroken. De algemene stijl van 'Paars' werd er een van depolitisering en het maskeren van politieke beslissingen als technisch onontkoombaar. Voor deze aanhoudende depolitisering zal pas na 'Paars' de prijs worden betaald, onder andere in de opkomst van 'Leefbaar Nederland' en de Lijst Fortuyn.

Inhoudelijk zijn de prestaties van paars wisselvallig. Groot zijn die op het terrein van de overheidsfinanciën. Die zijn eindelijk op orde gebracht, geen geringe prestatie. Ook in ander opzicht is de sociaal-economische positie van Nederland verbeterd, met name als het gaat over terugbrengen van de werkloosheid. Het is dan ook kletspraat van het niveau waarop Fortuyn opereert om te schrijven over de puinhopen van 'paars' en wat er goed is gegaan toe te schrijven aan het economisch getij. Juist in dit opzicht heeft Nederland zich in gunstige zin onderscheiden van belendende staten als Duitsland en Frankrijk. De onder Lubbers III begonnen operaties ten gunste van liberalisering en marktwerking bereikten in paars hun kennelijke hoogtepunt - de verruiming van de winkelsluitingstijden. Daarna liep dit beleid langzamerhand vast op ideologisch dogmatisme. De almaar voortdurende ellende van wat ooit de Nederlanse Spoorwegen waren, is daarvan het beste, maar zeker niet het enige voorbeeld.

Bij de organisatie van de sociale zekerheid is het toch niet gekomen tot een werkbaar compromis tussen liberalen en sociaal-democraten. Elf jaar geleden brak de politieke crisis over de WAO uit, maar bezworen is deze nog steeds niet.

Tenslotte is 'Paars' er niet in geslaagd in een periode van ongekende (private) welvaartsgroei de publieke sector - zorg, onderwijs, publieke ruimte, inbegrepen kunmst en cultuur - te versterken. Er is echter geen aanleding te veronderstellen dat een kabinet van andere samenstelling een fundamenteel andere balans te zien zou hebben gegeven. Daarvoor zijn de politieke partijen en hun programmatische voornemens in de jaren negentig teveel op elkaar gaan lijken.

Bij alle kritiek op Kok en zijn kabinetten (en ik ben daarin niet zuinig geweest) is het echter toch bitter en onverdiend dat aan zijn minister-presidentschap op deze manier een einde is gekomen.

Het einde begon met Jan Pronk. Als minister voor het leven en het geweten nooit te beroerd om dit laatste in de openbaarheid te laten spreken, zonder daar ooit politieke consequenties aan te verbinden. Opvallend omdat zijn schuldbekentenissen nooit betrekking hebben op beleid waarvoor hijzelf als minister verantwoordelijkheid droeg, hoewel daarvoor gerede aanleiding bestaat - het is niet nodig om daarvoor op de onberaden onafhankelijkheid van Suriname in 1975 terug te vallen. Pronk liet doorschemeren niet af te zullen treden op basis van de conclusies van het NIOD-rapost, maar juist omdat hij tot een andere slotsom was gekomen. Hij vond dat de Nederlandse regering in 1995 wel degelijk politiek verantwoordelijk was voor de val de Srebrenica-enclave. Die opvatting staat kennelijk los van het NIOD-rapport en dan is het raadselachtig waarom Pronk nu pas af had willen treden.

Frank de Grave bevond zich na publicatie van het NIOD-rapport in een heel andere situatie. Het rapport constaterde dat het door hem ingestelde onderzoek onder leiding van de Commissaris van de Koningin in Noord Holland, Jos Van Kemenade, niet aan het licht had gebracht dat de leiding van de landmacht hem bewust niet goed had geïnformeerd. Daarna kwam nog in openbaarheid dat zijn eigen ministerie hem had geattendeerd op de ontoereikendheid van dit rapport Van Kemenade. Dit is de klassieke zaak op grond waarvan een minister zijn politieke verantwoordelijkheid hoort te nemen door af te treden.

De twee zaken bij elkaar zijn helemaal ongelijksoortig, maar hun combinatie dwong Kok tot een voortijdige beslissing, waarin het kabinet hem is gevolgd, ook al was hij anders tot hetzelfde besluit gekomen. Begrijpelijk, maar ook tamelijk rampzalig voor de zaak waar het bij het NIOD-rapport eigenlijk om gaat.

Staatkundig en politiek juist was het geweest als Tweede Kamer en kabinet, op basis van lezing van het hele NIOD-rapport, in het voor volgende week voorziene debat tot politieke conclusies daaromtrent waren gekomen. Die hadden zowel tot aftreden van het kabinet, het instellen van een parlementaire enquête als het trekken van lering kunnen leiden. Daarvan is nu geen sprake meer. De kwestie Srebrenica eindigt zo in de Nederlandse politiek op dezelfde wijze als de beslissing om erheen te gaan werd genomen: in een wolk van hooggestemde morele opvattingen, waarin geen zicht is voor de feitelijke politieke gevolgen en de kwestie Srebrenica geheel en al een Nederlands probleem is geworden. Het Nederlandse kabinet treedt wegens zelf genomen medeverantwoordelijkheid voor het VN-optreden zeven jaar nadato af; degene die als hoofd van het UN Department of Peace Keeping Organisation een veel grotere en echte verantwoordelijkheid droeg, mocht vorig jaar onbesproken de Nobelprijs voor de vrede in ontvangst nemen.

Bart Tromp

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
17-04-2002

« Terug naar het overzicht