De staat is hier afwezig ; DE DUBLAS VAN GUJARAT

We noemen het geen ontwikkelingshulp, want dat klinkt zo denigrerend, maar ontwikkelingssamenwerking. En we verwachten ervan dat arme landen, met behulp van onze steun, dan in hetzelfde treintje zullen stappen als wij deden, ruim honderd jaar geleden, met als beginpunt armoede en als eindstation welvaart. Maar in andere landen kennen spoorwegen andere dienstregelingen, zo blijkt uit een analyse van de immer voortwoekerende armoede in India, van de hand van de Amsterdamse professor Jan Breman.

Nog maar 120 jaar geleden kende de Nederlandse samenleving 'engeltjesmakers'. Met dit begrip werd een treurige praktijk in de armoewijken van grote steden aangeduid: echtparen die een pasgeboren kind moedwillig lieten sterven om zo een verzekeringsuitkering te kunnen opstrijken.

Het voorkomen van 'engeltjesmakers' zou men kunnen beschouwen als een maat voor de stand van welvaart en beschaving in Nederland rond 1880. Wie daarbij stilstaat, realiseert zich wat een ongekende ontwikkeling de samenleving in Nederland, in het Westen, in betrekkelijk korte tijd heeft doorgemaakt.

Toen de socioloog Jan Breman veertig jaar geleden voor het eerst onderzoek deed naar arbeidsomstandigheden in Gujarat, in het westen van India, trof hij daar mensonterende situaties aan die in meer dan een opzicht deden denken aan het Nederland van de engeltjesmakers. In brieven aan zijn moeder beschreef hij de indrukken die hij opdeed. Als schipperskind had zij nauwelijks lagere school gehad en ze kon maar met moeite schrijven.

De zoon ontving een van de weinige brieven die zij in haar leven op papier kreeg, als antwoord. Daarin vergeleek ze het lot van de Indiers met wat zij in haar leven had meegemaakt.

Geboren en getogen op een tjalk, waren vier van haar elf broertjes en zusjes al vroeg gestorven aan toen voor schippersvolk gewone ziekten als malaria en cholera. De arbeidsomstandigheden in Gujarat deden haar denken aan die van turfstekers zoals ze die uit het begin van de twintigste eeuw kende. Op haar elfde was zij als dienstmeid aan wal te werk gesteld, het begin van een reeks baantjes, tot ze op haar zestiende haar echtgenoot had ontmoet, afkomstig uit hetzelfde schippersmilieu.

Hard werken gaf hun uiteindelijk een huurhuis, met stromend water en later elektriciteit, en nog weer later een naaimachine en een radio. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen daar de wasmachine, ijskast, telefoon en televisie bij en de verworvenheden van de verzorgingsstaat, die haar en haar man een goede oude dag hadden gegeven. Dit alles in nog geen halve eeuw. Waarom zouden de Indiers, die haar zoon beschreef, niet ook zo'n ontwikkeling kunnen meemaken? Breman ondersteunt haar verhaal in dit prachtig geillustreerde boek met een foto uit 1931, die twee kinderen afbeeldt die op een jaagpad bij Amsterdam een vrachtschip voorttrekken, hoewel kinderarbeid toen allang in Nederland was verboden.

Het optimisme van de Bremans moeder is het optimisme van de gebruikelijke visie op de ontwikkeling van wat vroeger de Derde Wereld heette. De achterstand die de Derde Wereld in allerlei opzichten heeft ten opzichte van het Westen, zou geleidelijk aan worden goedgemaakt, als de landen daar tenminste dezelfde recepten zouden toepassen die eerder in het Westen zo goed hebben gewerkt.

De grote fout in deze visie is de veronderstelling dat elk land op eigen houtje een traject van armoede naar rijkdom doormaakt, dat ontwikkelingssamenwerking', zoals dat in Nederland officieel heet (om het neerbuigende 'ontwikkelingshulp' te vermijden), erop neerkomt het 'achtergebleven' land op het spoor te zetten dat Nederland, Engeland en andere westerse landen twee eeuwen eerder zijn gaan afleggen. Elk land is zo gezien een treintje dat hetzelfde traject moet rijden om in station welvaart te eindigen.

Maar landen ontwikkelen zich niet onafhankelijk van elkaar. Zij maken allemaal deel uit van een allesoverkoepelende kapitalistische wereldeconomie, die een globale arbeidsverdeling heeft geschapen, waarin sommige landen veel beter af zijn dan andere.

De moeder van Jan Breman heeft ongelijk gekregen. De wereldeconomie heeft een enorme ontwikkeling doorgemaakt in de afgelopen halve eeuw. Maar de Dublas van Gujarat hebben daar niet werkelijk van geprofiteerd. Integendeel. De centrale stelling van dit boek is dat de voortgaande economische mondialisering juist een ontwikkeling in omgekeerde richting begunstigt: de marginalisering van een steeds groter deel van de Indiase bevolking.

Het ontwikkelingsdenken is gebaseerd op drie veronderstellingen. De eerste is al genoemd: zij luidt dat alle landen stuk voor stuk moeten proberen de weg te volgen die door een aantal staten in het Westen zo succesvol is begaan. De tweede luidt dat ontwikkeling neerkomt op de overgang van een traditionele, agrarische samenleving ('dorp') naar een moderne, industriele of zelfs al post-industriele ('stad').

De derde veronderstelling is dat de arbeid die wordt uitgestoten op het platteland, geabsorbeerd wordt in de stedelijke economie, met geleidelijk beter werk en een hogere beloning. Zo is het hier gegaan. Maar wat in het Westen tussen 1850 en 1950 plaatsvond, heeft zich in India na 1950 helemaal niet herhaald.

'Dorp' is hier symbool voor wat Marx noemde 'de idiotie van het landelijk leven', de 'stad' daarentegen centrum van rationaliteit en vooruitgang. Maar in Gujarat zijn de dorpen allang onderdeel geworden van grote economische netwerken en geen centra meer van een traditionele agrarische leefwijze. Volwassen mannen vind je er niet meer - die zoeken elders werk, want de lonen die zij op het land kunnen verdienen liggen veelal onder het bestaansminimum. Bijna zeventig procent van het inkomen van een huishouden op het land gaat op aan voedsel en dat percentage is de laatste twintig jaar niet veranderd. Het dorp is allang niet meer een op zichzelf staande eenheid, maar een doorgangshuis, waarvan de bewoners voortdurend elders werkzaam zijn in productieprocessen die deel uitmaken van de wereldeconomie. Sommigen op een afstand dat zij 's avonds huiswaarts kunnen keren; anderen zijn weken of maanden elders werkzaam, waarbij ze vaak in de open lucht moeten bivakkeren.

Centraal in dit fotoboek staan de Dublas, een kastegroep, waarvan sommigen nog in staat van feitelijke horigheid verkeren ten opzichte van grootgrondbezitters. Zij zitten gevangen tussen een landbouwsector, waar geen plaats meer voor hen is, en een kapitaalintensieve industrie die hen niet nodig heeft.

In de formele sector van de Indiase bedrijvigheid is niet meer dan een vijfde van de Indiase beroepsvolking werkzaam. De informele economie wordt veelal gezien als iets dat los van de normale economie functioneert en er duidelijk van gescheiden is. In feite loopt de informele sector ongemerkt in de formele over en is hij daar organisch mee verbonden. Mondialisering heeft productie gescheiden van de markten en die weer van consumptie, zodat de levens van producenten en consumenten niets meer met elkaar te maken hebben.

De juwelen en diamanten die in het Westen worden uitgestald, worden gemaakt en bewerkt onder mensonterende omstandigheden en tegen hongerlonen. Surat heet de diamantstad van India. Circa 90.000 mensen zijn daar in deze bedrijfstak actief. Zij werken in kleine ruimtes, gemiddeld tien bij elkaar, zonder ventilatie. Ze dragen een handdoek om de nek teneinde het zweet af te vegen. Vanuit zijn airconditioned kantoor houdt de eigenaar hen in de gaten. Frisse lucht komt niet binnen: de diamantwerkers zouden door een open raam diamanten naar buiten kunnen gooien. Toch vormden honderd jaar geleden juist diamantbewerkers in het Westen de elite van de arbeidersklasse. Het is een voorbeeld uit vele dat de ontwikkeling van India anders verloopt dan die in Nederland een eeuw eerder.

De verwachting was dat de groei van India naar een moderne samenleving armoede, die als de uitkomst van achterlijkheid werd gezien, zou doen verdwijnen.

Maar de armoede in Gujarat wordt juist door dit moderniseringsproces zelf teweeggebracht. Ze is niet het resultaat van werkloosheid, maar van onderbetaling, die gepaard gaat met extreem hoge winsten voor de kapitaalbezitters. Niet alleen in de informele sector, maar niet zelden ook in de formele liggen de lonen beneden het bestaansminimum. Dat noopt huishoudens tot allerlei extra inspanningen die ten koste gaan van gezinsleven, onderwijs voor de kinderen en behoorlijk onderdak.

Dit arbeidsregime is ontstaan als gevolg van een dynamiek die gesuggereerd, zoniet afgedwongen wordt door internationale financiele instellingen. Hun recept luidt: meer productie en een hogere arbeidsproductiviteit, maar geen arbeidswetgeving, geen minimumloon, geen arbeidsinspectie en geen vakbonden. Wat dit aangaat demonstreert Gujarat de feitelijke werking van structurele aanpassingsprogramma's als die van het Internationale Monetaire Fonds en de Wereldbank.

Openstelling voor de wereldmarkt leidde in India tot een omgekeerd ontwikkelingsproces: grootschalige productie in fabrieken maakte plaats voor informeel georganiseerde manifactuur. In de laatste jaren van de twintigste eeuw sloten talrijke fabrieken, onder andere in de textiel, hun poorten. Daardoor verloren arbeiders in de formele sector hun baan. Dezelfde productie die vroeger in fabrieken werd verricht, komt nu tot stand op werkplaatsen in de informele sector, waar arbeiders onder onmenselijke omstandigheden voor stukloon in ploegendiensten van twaalf uur werken. 'Ik kan de wonden op mijn handen laten zien,' vertelt een zo'n arbeider, 'maar niet de pijn in mijn lijf.'

De ontmanteling van de textielindustrie was enerzijds gevolg van de invloed van vakorganisaties (die de lonen op peil hielden), anderzijds van toetreding tot de wereldmarkt. Toch bedragen de arbeidskosten hier niet meer dan 10 procent van de productiekosten. Driekwart daarvan gaat op aan vezels en andere grondstoffen.

Een ander voorbeeld van moderne arbeidsomstandigheden in India vormt de fabricage van bakstenen. Deze vindt plaats in de open lucht volgens een eeuwenoud procede. In tientallen werkplaatsen worden ploegen van zo'n tien mensen geacht per dag 2500 tot 3000 stenen te produceren. Het begint ermee dat klei, kolenstof en rijstkaf met water handmatig met elkaar worden gemengd, iets wat voor een ploeg tien tot veertien uur per dag vergt. Daarna worden stenen eveneens met de hand vorm gegeven, te drogen gelegd en na een halve dag door kinderen naar een andere droogplaats gebracht, totdat ze klaar zijn om door weer oudere kinderen en vrouwen naar de oven te worden gedragen. Alweer vrouwen dragen de aldus gebakken stenen naar gereed staande vrachtauto's. Dit is stukwerk. De norm is die van de groep die het meeste produceert. Wie minder presteert, wordt gekort op een toch al lamentabel inkomen of ontslagen. Het werk is daarnaast ongezond, terwijl vrouwen en meisjes bloot staan aan meer dan seksuele intimidatie.

De arbeidsmarkt is in Gujarat niet een abstract economisch begrip. Hij wordt in de beginuren van de dag zichtbaar, als in de stad mensen op bepaalde plaatsen opdagen om te zien of ze voor een dag in dienst kunnen worden genomen. Terwijl de informele sector wordt gekenmerkt door primitieve technologie, handarbeid en geringe kapitaalsinvesteringen, is anderzijds sprake van hoge winsten en kapitaalsaccumulatie, onder andere vanwege het feit dat deze noch geregistreerd, noch belast wordt. Want de staat is hier afwezig. Het meeste geld blijft buiten het officiele circuit, dus onbelast, zodat de staat niet over middelen beschikt om te voorzien in behoorlijk onderwijs, gezondheidszorg en al die zaken waardoor de moeder van Jan Breman tijdens haar leven haar bestaan zag verbeteren. De arbeidsomstandigheden in Gujarat worden mede bevorderd door een vooral in naam democratisch politiek stelsel. 'De enorme onderbuik van de economie is het werkterrein van een gecriminaliseerde politiek en corrupte bureaucratieen', stellen de auteurs bondig vast.

In hun laatste hoofdstuk trachten zij duidelijk te maken dat ook onder deze omstandigheden mensen er toch in slagen hun menselijke waardigheid te behouden. De armen in India zijn in de afgelopen veertig jaar een beetje minder arm geworden, maar de rijken immens veel rijker. Sinds India zich heeft bekend tot deregulering en liberalisering, dat wil zeggen tot openstelling voor de wereldmarkt, is de economische groei verdubbeld, maar blijft verbetering van de arbeidsomstandigheden daar ver bij achter. In feite betekent dit dat steeds meer werk wordt verricht buiten de officiele statistieken, onder omstandigheden die in dit boek zowel in tekst als in foto's aangrijpend zijn vastgelegd.

Jan Breman & Arvind N. Das. Photographs Ravi Agarwal, Down and Out. Labouring under Global Capitalism, Amsterdam - Oxford, Oxford University Press - Amsterdam University Press, 2000, ISBN 90 5356 450 0. 156 blz. Prijs fl. 39,90.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
10-01-2001

« Terug naar het overzicht