De tijd houdt geen halt

OVER DE BOSNISCHE kwestie is de laatste weken een deken van tevredenheid gevlijd. In Sarajevo wordt niet meer geschoten (of nauwelijks); tussen de Bosnische Moslims en de Bosnische Kroaten is een akkoord bereikt over een nieuw staatsverband, dat een confederatie met Kroatie zal aangaan.

De Bosnische Serviers doen daaraan 'vooralsnog' niet mee, maar allerwegen wordt de indruk gewekt dat zij uiteindelijk toch geen kant uit kunnen, nu de Verenigde Staten en Rusland hun gewicht in de schaal hebben gegooid om een 'politieke oplossing' te bereiken. Er wordt niet meer zo erg gevochten, maar wel in alle ernst onderhandeld en zolang dat het geval is, gaat het de goede kant op. Dat is de indruk die opstijgt uit de hoofdsteden, hoofdkwartieren en hoofdredactionele commentaren.

Dit optimisme is lucht. Het miskent dat in het door de Serviers bezette deel van Bosnie de 'etnische zuiveringen' ongestoord doorgaan, evenals het geweld tegen geselecteerde Moslim-enclaves. Het miskent dat het zwijgen van het geschut rond Sarajevo een adempauze is, niet het einde van de oorlog. Het optimisme dat nu rondwaart, miskent bovenal dat de tijd niet in het voordeel van een vrede werkt.

Het eerste wat men voor ogen moet houden, is dat een regeling van de Bosnische kwestie niet mogelijk is zonder garanties van buitenaf. Het is al twee jaar bekend waar deze garantie op neerkomt: een internationale vredesmacht van vijftigduizend man, die voor lange tijd (maar in ieder geval de eerste jaren) moet toezien op loyale uitvoering van zo'n regeling.

Vijftigduizend is ook steeds het getal geweest dat genoemd werd als het minimaal noodzakelijke aantal militairen om desnoods de vrede in Bosnie af te dwingen. Dat getal deed steeds weer dienst om de gedachte aan zo'n interventie als 'niet realistisch' van de hand te wijzen. De paradox van de anti-interventionisten is echter nog altijd dat het alternatief voor militaire interventie een militaire aanwezigheid van precies dezelfde omvang vereist. Zolang niet vaststaat dat die vijftigduizend man er zullen zijn als de akkoorden worden afgesloten, zullen de handtekeningen daaronder met water geschreven blijven.

In de tweede plaats houdt een regeling van de Bosnische kwestie geen stand als deze niet onderdeel is van een algeheel akkoord voor voormalig Joegoslavie. Het gaat dan in wezen om de erkenning van de rechten van minderheden, en wel in het bijzonder die van Albanezen in Kosovo en die van Serviers in Kroatie. Het kernprobleem van het Joegoslavische conflict is nog steeds dat Servie rechten opeist voor Servische minderheden buiten Servie, die het andere minderheden binnen Servie op brute wijze ontzegt.

Maar inmiddels weet het steeds dictatorialere regime in Zagreb heel goed de Serviers in Kroatie te treiteren, voor zover ze in het eigenlijke Kroatie wonen. Ook hier geldt dat alleen dwang van buitenaf ervoor kan zorgen dat de handtekeningen van president Tudjman en de zijnen onder overeenkomsten waarin de rechten van minderheden zijn vastgelegd, hun waarde behouden.

Ten slotte is er Macedonie, een andere voormalige deelrepubliek van Joegoslavie, ditmaal niet door Servie tot 'kwestie' geproclameerd, maar door Navo-bondgenoot en EU-lidstaat Griekenland. Macedonie geniet het voordeel dat zelfs de meest fantasierijke volkstellingen deze ministaat niet meer dan twee procent ingezetenen geven die als Serviers kunnen worden aangemerkt. Anders dan in Bosnie voor het uitbreken van de oorlog, zijn hier bovendien wel een kleine duizend man VN-troepen gestationeerd, onder wie enkele honderden Amerikaanse soldaten.

Dat heeft naar ieders mening grote ongelukken tot nu toe voorkomen. Maar Macedonie kampt met etnisch-politieke tegenstellingen die rechtstreeks het gevolg zijn van de oorlog in Bosnie en de onderdrukking van de Albanezen in Kosovo. Het is op dit moment, meer nog dan Bosnie-Hercegovina twee jaar geleden, het kruitvat van de Balkan. Als hier gewapende strijd uitbreekt, is het vrijwel zeker dat Bulgarije, Albanie, Servie en Griekenland zich daarmee zullen bemoeien, waarna Turkije onvermijdelijk volgt.

In deze situatie is Griekenland op 16 februari met een economische boycot tegen Macedonie begonnen, die neerkomt op het afschieten van brandende lucifers naar een plas benzine. Het is een actie die nergens door gerechtvaardigd wordt en zeker niet door het Griekse argument dat het land zich door het kleine en militair onbetekenende Macedonie bedreigd voelt.

De Griekse regering nam deze stap zonder enig voorafgaand overleg, op het moment dat Griekenland voor zes maanden het voorzitterschap van de Europese Unie uitoefent.

Alle geuite boosheid ten spijt reageerde de Europese Unie zeer merkwaardig. Na een eerste aankondiging dat Griekenland voor het Europese Hof van Justitie zou worden gedaagd, zond men Europees commissaris Van den Broek ter bemiddeling. Meer dan vier weken later heeft dat niets opgeleverd en kiest de Europese Unie alsnog voor de mogelijkheid van gerechtelijke stappen, maar dan zulke dat het maanden kan duren voor het Hof tot een uitspraak komt. In de tussentijd kan Griekenland gewoon doorgaan met het economisch verstikken van het buurland.

Van de Europese Unie is dit politieke onverantwoordelijkheid van het zwaarste kaliber. Het falen van de Europese Gemeenschap in de Joegoslavische kwestie was al erg genoeg. Maar als excuus daarvoor kan tenminste nog worden aangevoerd dat het allemaal nieuw en vreemd was, waarmee men toen werd geconfronteerd. Dat excuus is er ditmaal niet.

Griekenland handelt willens en wetens in strijd met de letter en de geest van het unieverdrag, met als voorspelbaar gevolg dat een lidstaat van de Verenigde Naties, erkend door zeven leden van de Unie, wordt gedestabiliseerd, dat er een nieuw gewelddadig conflict kan ontstaat en een Derde Balkanoorlog kan uitbreken. De Europese staten hebben nu de wurger van Macedonie vrij baan gegeven en de kans op oorlog aanzienlijk vergroot.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
30-03-1994

« Terug naar het overzicht