De toekomst van de vakbeweging
ONDER DEZE TITEL verscheen precies drie jaar geleden het veertiende jaarboek voor het democratisch socialisme. Voor de presentatie had de redactie de voorzitter van de FNV en diens voorganger uitgenodigd. Ik mocht toen, als redacteur van het jaarboek, tussen Johan Stekelenburg en Wim Kok in zitten om de bijeenkomst voor te zitten. Dit bleek geen onverdeeld genoegen. Stekelenburg kreeg van mij als eerste het woord en gebruikte dit voor een aanval over de hele linie op de redacteuren van het jaarboek, op de auteurs die zij hadden uitgezocht en op hetgeen de laatsten in De toekomst van de vakbeweging te berde hadden gebracht.
Niets ervan deugde, dat was de strekking van zijn betoog, dat ook nog vervat was in een taal die meer was toegespitst op een kokende menigte van stakende betonvlechters dan op een gezelschap luie journalisten in het perscentrum Nieuwspoort. Ik heb Kok, voordat hij minister-president werd, nooit zo vrolijk en ontspannen gezien.
Een bezwaar noemde Stekelenburg niet met zoveel woorden, maar het klonk wel door in zijn verhaal: als er over de vakbeweging wordt geschreven, dan hoort dat te gebeuren door mensen uit die beweging.
Dat was hier niet gebeurd. In dit boek was de enige auteur die afkomstig was uit de vakbeweging Piet Vos, jarenlang wetenschappelijk secretaris ('voordenker' zouden ze hem in het Afrikaans noemen) van de Industriebond FNV. Maar die telde als verplicht gepensioneerde kennelijk al niet meer mee. Bij zijn afscheid in maart 1992 had de voorzitter van de bond er publiekelijk gewag van gemaakt dat Wim Kok, ook na herhaald verzoek, nooit had gereageerd op de uitnodiging iets bij te dragen aan de afscheidsbundel voor deze man die meer dan wie ook de vakbeweging twintig jaar lang bij de les hield.
Stekelenburgs tweede bezwaar kwam wel voluit over de tafel. In het hoofdstuk van Frans Nypels en Kees Tamboer was de suggestie gedaan een eind te maken aan 'al die tijdrovende en geldverslindende overlappingen' door de FNV in twee nieuwe centrales te splitsen, een voor de marktsector (rond
de Industriebond) en een voor de collectieve sector (rond de AbvaKabo). 'De vakcentrale in Sloterdijk kan dan moeiteloos worden opgedoekt. Het zou niet alleen een enorme bezuiniging opleveren, het zou ook de slagkracht van de twee nieuwe blokken vergroten.'
Razend toonde Stekelenburg zich over dit verhaal. De Partij van de Arbeid (waarvan het wetenschappelijk bureau mede-uitgever van het jaarboek is) kon zich maar beter tot haar eigen toekomst beperken, vond hij, en zij moest zich maar niet met de vakbeweging bemoeien. En wat dat voorstel zelf betreft: hij bespaarde zich liever de moeite er serieus op in te gaan.
Net op het moment dat de FNV twintig jaar bestaat, begint het voor Stekelenburg onbespreekbare scenario nu werkelijkheid te worden. De Industriebond, de Dienstenbond, de Voedingsbond en de Vervoersbond stevenen af op een fusie. Ook de AbvaKabo, de Abop en de Politiebond zijn in overleg over nauwere samenwerking. Langs deze lijn ontstaan inderdaad een vakbond voor de markt- en voor de collectieve sector.
Dat is niet verwonderlijk. De verschillen in arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden tussen de verschillende beroepsgroepen, die de basis van de afzonderlijke negentien bonden van de FNV vormen, zijn steeds verder afgenomen. Niets nieuws:
veel van de bestaande bonden zijn zelf product van fusies in het verleden. Aan de andere kant vergt de kern van het vakbondswerk: het afsluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten, steeds meer 'maatwerk'. Dat geldt ook voor individuele dienstverlening. De FNV groeit nog wel in ledental, maar dat geldt niet voor de - vergelijkenderwijs toch al lage - organisatiegraad van werknemers. Deze is bovendien zeer ongelijkmatig gespreid.
De maatschappelijke ontwikkelingen dwingen met andere woorden aan de ene kant tot schaalvergroting - waarbij het voornaamste verschil tussen werknemers steeds meer dat tussen die in de marktsector is en die in de collectieve sector. Maar aan de andere kant dwingen zij tot individuele belangenbehartiging, eerder nog per bedrijf dan per bedrijfstak.
Tussen die twee tendensen verliest de FNV, als vakcentrale, haar meeste functies en wellicht haar bestaansrecht. Dit heeft niets te maken met verlies aan politieke radicaliteit, waarover nu zoveel wordt gesproken naar aanleiding van de nieuwe beginselverklaring ('grondslag') die ter discussie staat. De oude, zeer 'maatschappijkritische' verklaring was altijd al meer retoriek dan program. Dat de FNV niet langer een programma heeft dat minstens zo veelomvattend is als dat van een politieke partij, is alleen al vanuit democratisch oogpunt toe te juichen.
Opkomen voor de kwaliteit van de arbeid, voor aanvaardbare arbeidsvoorwaarden en billijke beloning, dat is de kern van de taak van de vakbeweging, een taak die de afgelopen jaren alleen maar zwaarder en ingewikkelder is geworden. Ik ken PvdA-kamerleden die zich over zulke uitspraken onmiddellijk geirriteerd tonen, maar het is ontegenzeglijk een feit dat de factor arbeid in de afgelopen vijftien jaar heeft verloren ten opzichte van de factor kapitaal. De ongelijkheid neemt wereldwijd toe, ook in Nederland.
De behoefte aan een krachtige vakbeweging groeit dus. Hopelijk dragen de aanstaande fusies daartoe bij. Toch zou het voor de FNV veel beter zijn geweest als de herschikking die zich nu aftekent de uitkomst was geweest van strategische beslissingen die al veel eerder waren genomen. Op zijn laatst op het tijdstip dat Johan Stekelenburg ze bij de presentatie van De toekomst van de vakbeweging onbespreekbaar verklaarde.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 11-09-1996