De utopie van de vrije markt

De kloof tussen arm en rijk is in de afgelopen twintig jaar steeds wijder geworden, maar op de economie, zo is de veronderstelling, heeft het 'turbo-kapitalisme' tenminste een gunstige invloed. Alleen: volgens twee recentelijk verschenen boeken blijkt dat helemaal niet zo te zijn.

HET WOORD 'kapitalisme' hoor je tegenwoordig niet vaak meer. Liever spreekt men van 'de economie', om zo de associaties van het k-woord met economische uitbuiting, ellende en ongelijkheid naar een ver verleden te verbannen. In de afgelopen eeuw is in ons deel van de wereld de werking van het kapitalisme ingeperkt door de opbouw van een verzorgingsstaat en door allerlei vormen van regulering van de economie. Dat heeft de inkomensongelijkheid altijd min of meer binnen de perken gehouden.

Maar daaraan is begin jaren tachtig een eind gekomen. Sindsdien gaapt de kloof tussen arm en rijk steeds wijder, zeker op wereldniveau. Momenteel bezitten de drie rijkste mensen in de wereld tezamen een vermogen dat groter is dan het bruto nationaal product (bnp) van alle minst ontwikkelde staten in de wereld en hun zeshonderd miljoen bewoners bij elkaar, aldus het Human Development Report van 1999.

Deze groeiende ongelijkheid is een gevolg van veranderingen van de laatste twintig jaar, die meestal worden samengevat onder de noemer 'mondialisering' (in slecht Nederlands 'globalisering').

De Amerikaanse strategisch denker Edward Luttwak heeft een andere naam bedacht. Volgens hem leven wij nu in het tijdperk van het 'turbo-kapitalisme'. Let wel: Luttwak acht zich een vriend van het kapitalisme. Geen andere productiewijze, meent hij, heeft zoveel voorspoed voor zovelen tot stand gebracht. Maar tot het tijdperk van het turbo-kapitalisme aanbrak, was er sprake van een 'beheerst kapitalisme', in de zin dat de politiek greep had op, en richting gaf aan de ontwikkeling van de economie. In de jaren zeventig en tachtig is daar een eind aan gekomen - door politieke beslissingen, met name in de Verenigde Staten (Reagan) en Groot-Brittannie (Thatcher).

Deze zelfde gedachte wordt in False Dawn naar voren gebracht door de Engelse politieke theoreticus John Gray. Met uitzondering van een kortstondige periode in Groot-Brittannie, ongeveer tussen 1830 en 1860, zo stelt hij, is kapitalisme altijd aan banden gelegd op basis van overwegingen van sociaal-politieke aard. Gray weet waarover hij schrijft: hij begon als een geestdriftig aanhanger van Margaret Thatcher. In de eerste druk van zijn Liberalism (1986) betreurde hij het dat authentiek liberalisme alleen maar in het midden van de negentiende eeuw in Engeland had bestaan.

Inmiddels is Gray een scherp criticus van wat hij 'global capitalism' noemt. Hij ziet in het streven naar mondialisering en deregulering een terugkeer naar het desastreuze 'laissez faire'-kapitalisme in Groot-Brittannie tussen 1830 en 1860, maar nu op wereldschaal. Net als toen proberen voorstanders van dit beleid de instituties van de economie niet alleen in deze richting te reorganiseren, maar dat ook te doen op een wijze waardoor die instituties daarna nooit meer hervormd of bijgesteld kunnen worden langs democratische weg.

In Groot-Brittannie mislukte dat toen: uiteindelijk gaf de uitbreiding van het kiesrecht politieke macht aan degenen die het meest te lijden hadden van de 'vrije' markt. Maar in de huidige wereldeconomie bestaat geen mechanisme om de werking van bijvoorbeeld internationale financiele markten, die de economische politiek van democratische staten kunnen maken en breken, aan politieke controle te onderwerpen. Integendeel. Het streven is er nu op gericht de controle op de wereldhandel toe te kennen aan de Wereldhandelsorganisatie, WTO, op een wijze die controle van democratische staten uitsluit.

DIT NEOLIBERALE project is echter op een diepgaand misverstand gebaseerd, namelijk dat een vrije markt een 'natuurlijk' fenomeen is, die spontaan opkomt als de politiek zich terugtrekt uit de economie.

Het is precies omgekeerd: er was een nietsontziende politiek van de Britse staat voor nodig om de mid-victoriaanse vrije markt te doen ontstaan. Toen de Britse staat door uitbreiding van het kiesrecht niet meer het uitvoerend comite van de Britse heersende klasse kon zijn, nam diezelfde staat maatregelen om beperkingen te stellen aan de voor grote delen van de bevolking verwoestende werking van de vrije markt. De vrije markt maakte plaats voor wat Gray 'de sociale markt' noemt.

Luttwak vat zijn turbo-kapitalisme samen als de formule: 'privatisering + deregulering + mondialisering = turbo-kapitalisme'. Volgens de voorstanders van deze veranderingen geldt vervolgens de formule: 'turbo-kapitalisme = welvaart'.

In de Verenigde Staten is dit recept nu zo'n twintig jaar toegepast en de resultaten zijn spectaculair. Het afschaffen van regulering van de economie heeft tienduizenden ondernemers miljonair, multimiljonair of zelfs biljonair gemaakt. Daar staat tegenover dat zo'n zestig miljoen minder ondernemende Amerikanen de zekerheid van redelijk betaalde banen in fabrieken en kantoren zijn kwijtgeraakt.

Onder deze laag leven al degenen die het moeten doen met slecht betaald werk in de dienstensector; met schoonmaken, bewaken, bedienen, etc. Zij zijn er op achteruitgegaan. En onder hen is er de onderklasse zonder werk, die de grote meerderheid uitmaakt van de 1,8 miljoen Amerikanen die in de gevangenis zitten en de 3,7 miljoen die voorwaardelijk vrij zijn of in afwachting van hun proces. Tezamen is dat 2,8 procent van de volwassen bevolking, twee keer zoveel als bij de start van het turbo-kapitalisme.

KORTOM: turbo-kapitalisme heeft niet veel bijgedragen aan de welvaart van de gewone burgers van de VS. Het mediane gezinsinkomen in de Verenigde Staten is sinds 1980 met niet meer dan vijf procent gestegen - minder dan 0,25 procent per jaar. Daarvoor moesten de gezinsleden langer en harder gaan werken. Waarschijnlijk verklaart dit waarom Amerikanen niets sparen en zich meer en meer in de schulden steken.

Turbo-kapitalisme verhoogt inderdaad de efficientie van de economie, maar brengt aan de andere kant een steeds grotere inkomens- en vermogensongelijkheid met zich mee, terwijl steeds minder mensen zeker zijn van een vaste baan. Dit zou tot kritiek en politiek verzet moeten leiden. Maar Luttwak voert met zijn gebruikelijke sardonische humor twee factoren aan waarom Amerikanen deze stand van zaken accepteren.

In de eerste plaats vindt de ongekende macht van de turbo-kapitalistische ondernemingen een tegenwicht in het leger van advocaten dat klaar staat om namens consumenten die ondernemingen voor machtsmisbruik aan te klagen. In Groot-Brittannie zou Bill Gates allang in de adelstand zijn verheven ('Lord Gates of Windows'); in de Verenigde Staten staat hij terecht wegens monopolistische praktijken - een van de twee miljoen rechtszaken die elk jaar in dat land tegen bedrijven worden aangespannen.

De tweede factor die Amerikanen de ongelijkheden van het turbo-kapitalisme doet accepteren, is het ethos van het calvinisme. Dit ethos kan in drie regels worden samengevat. De eerste geldt voor de winnaars. Een pervertering van Calvijns leer heeft er in Amerika toe geleid dat rijk worden als een teken van uitverkoren zijn wordt gezien. Maar daarbij geldt wel regel een: de rijkaard mag niet van zijn rijkdom genieten. Hij moet nog harder werken - nergens ter wereld zijn de vakanties zo kort en eten de welgestelden zo vies.

Regel twee is het omgekeerde van regel een en van toepassing op de tientallen miljoenen verliezers in de economie: verlies is niet een kwestie van pech of onrecht, maar eigen schuld. Omdat de verliezers zichzelf de schuld geven, is er in de Verenigde Staten nooit een politieke beweging tegen de uitwassen van het turbo-kapitalisme opgekomen. Het land wordt geregeerd door winnaars voor winnaars. De meeste verliezers gaan niet eens meer naar de stembus. Waarom zouden zij?

Voor degenen die niet door schuld verlamd zijn en niet over voldoende opleiding beschikken om, bijvoorbeeld, in het (universitair) onderwijs in een karig bestaan te voorzien, geldt regel drie: ga direct naar de gevangenis.

Tezamen vormen deze regels Luttwaks 'calvinistische systeem': de winnaars wentelen jaloezie af door zich niet over te geven aan 'demonstratieve consumptie', de suffe verliezers geven zichzelf de schuld en samen uiten zij hun frustratie door hogere straffen tegen opstandige verliezers af te dwingen.

KLASSIEK geschoolden zullen in Luttwaks these over het verband tussen turbo-kapitalisme en calvinisme een eigenaardige echo beluisteren van Max Webers Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus (1904), waarin deze grote socioloog de opkomst van het kapitalisme mede toeschreef aan het calvinisme.

Net als Gray wijst ook Luttwak er op dat het turbo-kapitalisme een anti-democratische inslag heeft. De theoretici van de vrije markt zijn als de dood dat de mensen iets te zeggen zouden kunnen krijgen over de inrichting daarvan. Een voorbeeld van deze angst is de onafhankelijkheid die centrale banken zich ten opzichte van politiek en democratie hebben verworven. Monetaire politiek is daardoor verheven tot een religie, waarvan de rituelen gecelebreerd worden door hogepriesters in hoofdstedelijke glazen paleizen, eerbiedig gadegeslagen door couponknippers en het gewone volk.

De balans van de werking van de neoliberale theorie van de laatste twintig jaar is zowel bij Gray als Luttwak negatief. Tegen de economische expansie en technologische vernieuwing die deze heeft opgeleverd, staan ernstige maatschappelijke nadelen: de groeiende ongelijkheid, de desintegratie van gezinnen en gemeenschappen, het verlies van baanzekerheid, maatschappelijke ontwrichting, onder andere gedemonstreerd door steeds meer en steeds vollere gevangenissen - om er slechts enkele te noemen. Daarnaast de vervreemding van instituties als scholen, universiteiten, ziekenhuizen, sportorganisaties, musea en wat dies meer zij van hun eigenlijke niet-economische opdracht, tot ondernemingen die winst moeten maken.

Het merkwaardigste bij een evaluatie van dit neoliberale kapitalisme is echter dat, gemeten aan de eigen maatstaven van de neoliberalen, waarin ongebreidelde marktwerking het hoogste goed is, het turbo-kapitalisme veel slechter presteert dan de door kartels en regulering geteisterde economieen van de jaren 1945-1975. Zowel in de ontwikkelingslanden als in de kernstaten van de wereldeconomie lag de gemiddelde economische groei toen veel hoger dan in het daaropvolgende tijdperk van privatisering + deregulering + mondialisering.

Gray meent dat de nadelen van wat hij 'global capitalism' noemt, allang tegenkrachten hebben opgeroepen. Ten bewijze voert hij de machtswisselingen tussen rechts en links aan in de jaren negentig in de Atlantische wereld. Maar Clinton is de meest rechtse Democratische president van de twintigste eeuw en de 'Derde Weg' die Europese sociaal-democraten willen inslaan, komt in wezen neer op aanvaarding van de noodzaak van het turbo-kapitalisme.

De verklaring die Luttwak aanvoert voor het feit dat er in Amerika geen oppositie van betekenis tegen het turbo-kapitalisme is opgekomen, geldt duidelijk niet voor Europa. Maar toch is ook daar geen tegenbeweging op gang gekomen, tot nu toe. Dit is zeker te wijten aan het versagen van de traditionele sociaal-democratische bewegingen en partijen, die tamelijk kritiekloos achter het neoliberale vaandel aanlopen, ook in Nederland.

Luttwak is voorzichtiger in zijn conclusie dan Gray en wijst er vooral op dat het bij de beoordeling van dit turbo-kapitalisme om een dilemma gaat. Dat is al een stap vooruit vergeleken met degenen - in Nederland bijvoorbeeld Marcel van Dam - die betogen dat de ontwikkeling in deze richting onvermijdelijk is. Zeker, een ongebreideld kapitalisme verhoogt de efficientie en maakt producten en diensten (soms) goedkoper. Maar het maakt ook een eind aan de betrekkelijk bestaanszekerheden van talloze mensen, het ondermijnt gemeenschappen en gezinnen en menselijke relaties.

Luttwak pleit daarom voor een uitruil tussen economische efficientie en sociale stabiliteit. Het turbo-kapitalisme stelt de zaak op zijn kop: het eist dat de samenleving dienstbaar wordt gemaakt aan de vereisten van de economie, in plaats van andersom.

Geen wonder dus dat Gray de utopie van de vrije markt vergelijkt met die van het communisme. Mensen worden nu opgeroepen om de huidige nadelen van een ongebreideld kapitalisme te aanvaarden in ruil voor de mogelijke voordelen waarvan uiteindelijk hun kindskinderen de vruchten zullen plukken. Niets wijst er op dat deze utopie ooit in vervulling zal gaan.

De Duitse vertaling van Luttwaks boek vat daarom zijn diagnose en die van John Gray beter weer dan zij dat deden in de titels van hun boeken. Die luidt: Die Diktatur des Kapitals.

Edward Luttwak: Turbo-Capitalism. Winners and Losers in the Global Economy, London, Weidenfeld & Nicolson, 1998, prijs ƒ 73,60.

In vertaling: Turbo-Kapitalisme. Winnaars en Verliezers in de Globale Economie, Byblos, 1999, prijs ƒ 49,50.

John Gray: False Dawn. The Delusions of Global Capitalism, London, Granta, second edition, 1998, prijs ƒ 38,70.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
11-11-1999

« Terug naar het overzicht