De Wet van Baumol
DE JOURNALIST Maarten Huygen heeft twee lange perioden doorgebracht in de Verenigde Staten. Bij terugkeer naar Nederland viel hem op hoe 'Amerikaanse toestanden' in Nederland zijn doorgedrongen, met een faseverschil van ongeveer vijf jaar. Zo kennen wij hier nu ook het verschijnsel van bedelende geestelijk gestoorden.
Huygen vat de huidige mondialisering van economische en culturele processen op als een vorm van amerikanisering. (Helaas bezigt hij in zijn boek het anglicisme 'globalisering' in plaats van 'mondialisering'. 'Globalisering' betekent in het Nederlands alleen maar dat alles vager en onduidelijker wordt.)
Met die gelijkstelling van mondialisering en amerikanisering heeft hij grotendeels gelijk. De huidige mondialiseringsgolf vloeit voort uit de liberalisering van het kapitaalverkeer in de jaren zeventig. Deze is weer het gevolg van politieke beslissingen die allereerst in de Verenigde Staten zijn genomen.
Huygen probeert in kaart te brengen wat deze mondialisering voor Nederland inhoudt, in hoeverre wij van Amerika kunnen leren. Zijn boek is allerminst oppervlakkige journalistiek, al valt op dat een van de sterkste gedeelten ervan gebaseerd is op het wetenschappelijk onderzoek van zijn zuster Annelies, die als eerste een serieuze studie wijdde aan de privatisering van publieke nutsvoorzieningen in Nederland.
Hier is Amerika een model. Hoewel de productie en distributie van gas, water, elektriciteit en dergelijke in de Verenigde Staten een zaak is van prive-bedrijven ('de markt'), zijn deze door gedetailleerde contracten met de overheid gebonden aan prijzen en dienstverlening. Daar wordt nauwlettend op toegezien; vandaar dat in de Verenigde Staten relatief meer ambtenaren werken dan in Nederland.
Huygen wrijft de lezer nog eens de bizarre naiveteit onder de neus waarmee in Nederland publieke diensten zijn versjacherd aan prive-ondernemingen. Hij noemt onder andere de verkoop van het gemeentelijke vervoerbedrijf van de gemeente Groningen aan een Amerikaans bedrijf, dat het een maand later met driehonderd procent winst aan een ander bedrijf verkocht. Sindsdien klagen de lokale overheden erover dat zij niets meer te vertellen hebben over het publieke vervoer.
Mijn eigen favoriete voorbeeld van Nederlandse domheid is de uitverkoop van provinciale en gemeentelijke energiebedrijven aan de Amerikaanse gigant Reliant. Dit Texaanse bedrijf had kort hiervoor deze naam aangenomen, omdat het in de Verenigde Staten bekend stond als de onbetrouwbaarste onderneming op het gebied van energievoorziening.
Hier is de boodschap van Huygen even duidelijk als overtuigend. Privatisering van publieke diensten vraagt een uitgebreid en streng overheidstoezicht. Dat is door de paarse kabinetten even nonchalant als gemakzuchtig genegeerd. Zelfs topondernemers die ik sprak, toonden zich verbijsterd over het gemak waarmee de Nederlandse overheid publieke diensten - die uiteindelijk met belastinggeld betaald zijn - voor een habbekrats verkocht hebben.
Als een sterker overheidstoezicht een les is die Nederland van Amerika kan leren, dan zijn er tenminste nog wel meer. Zo ondermijnt het Amerikaanse streven naar 'efficiente' dienstverlening kleinschaligheid. Huygen geeft daar klemmende voorbeelden van. 'Amerikanisering' leidt ook tot desintegratie van het in de VS juist zo gevierde gezinsverband.
Rode draad in het betoog van Huygen is de 'Wet van Baumol' - door domme economen ook wel 'de ziekte van Baumol' genoemd (Een van die domme economen is staatssecretaris in het huidige kabinet). William Baumol tekende vele jaren geleden op dat de arbeidsproductiviteit in sommige bedrijfstakken voortdurend steeg, dankzij technologische vernieuwingen. In andere niet. Dat is de reden waarom het werk in de ambtenarij, de zorgsector en de kunsten steeds duurder wordt, want daar stijgt de arbeidsproductiviteit niet of nauwelijks.
Jan Pen legde dit vele jaren geleden al eens uit met betrekking tot de kunsten: voor de uitvoering van de Haffnersymfonie van Mozart is nu een even groot orkest nodig als bij de eerste uitvoering, en deze duurt net zo lang als toen. Maar de meeste consumptiegoederen van 1780 worden dankzij de gestegen arbeidsproductiviteit voor een fractie van wat ze toen kostten, geproduceerd.
Wie over 'de ziekte van Baumol' praat, meent dat alle activiteiten door middel van technologie en organisatie een steeds hogere arbeidsproductiviteit kunnen bereiken.
Dit noem ik een vorm van 'utopisch economisme'. Wat je ook doet, het verzorgen van een bejaarde, het opvoeren van een toneelstuk, het geven van onderwijs, het te woord staan van patienten of clienten, enzovoort; dit kan niet veel korter en het wordt dus duurder in vergelijking met goederen en diensten die veel minder aan de Wet van Baumol onderhevig zijn.
Domoren spreken van de 'ziekte van Baumol': zij menen dat overal en altijd de gemiddelde arbeidsproductiviteit geldt. Alles wat daaronder valt, moet als 'ziek' worden beoordeeld. Dit komt mij voor als onzinnig en onmenselijk. Dankzij technologische vernieuwing en arbeidsorganisatie is de productietijd van een auto een fractie van die in 1920. Maar het kost evenveel tijd als toen om een hulpbehoevende te wassen.
Sommige zaken, zoals onderwijs en zorg, worden alleen maar duurder omdat zo veel andere zaken goedkoper zijn geworden. De consequenties van deze simpele waarheid worden door Paars nog steeds niet onder ogen gezien.
Maarten Huygen, Amerikaanse toestanden. Hoe het poldermodel verdwijnt, uitgeverij Contact, fl 39,50, ISBN 90-254-9794-2.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 10-08-2000