De wet van het behoud van catastrofe

De geschiedenis van de mensheid is de geschiedenis van de strijd tegen parasieten - tegen de microscopische virussen en bacterien, maar ook tegen de grote tirannen, rovers en andere uitbuiters. En zo lang er welvaart is, houdt die strijd niet op, zo meent de historicus William McNeill. Hij ontving vorige week de Erasmusprijs.

Verschillende van zijn boeken hebben betrekking op Europa, zoals zijn studie over Venetie. Maar zijn meesterwerk is The rise of the West: A history of the human community uit 1963, waarmee hij pionier werd op een nieuw terrein, dat van de geschiedenis van de mensheid. Zijn latere boeken, zoals het bij deze gelegenheid opnieuw in het Nederlands uitgebrachte Plagues and peoples, beschouwt hij als aanvulling en uitwerking van The rise of the west.

Vorige week ontving de Amerikaanse historicus William Hardy McNeill in het Koninklijk Paleis de Erasmusprijs, die jaarlijks wordt toegekend aan 'personen of instellingen die zich bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt jegens de Europese cultuur'. McNeill is hiermee de eerste niet-Europeaan die de prijs ontvangt. En de argumentatie voor de toekenning van de prijs is prikkelend: het wereldhistorisch perspectief dat McNeill heeft gekozen houdt een krachtige relativering in van een traditionele opvatting van de geschiedenis, waarin Europa het vanzelfsprekende centrum is.

Van 1950 tot 1953 was McNeill, die in 1917 in Canada werd geboren, medewerker van de Britse historicus Arnold Toynbee. Toynbee werkte in deze tijd werkte aan de voortzetting van zijn monumentale, tiendelige A study of history. In zijn dankwoord liet McNeill doorschemeren er toch enigszins gebukt onder te gaan dat deze wijze van grootschalige geschiedschrijving onder historici niet altijd serieus wordt genomen.

Toch heeft uw werk nooit de mate van weerstand en kritiek opgeroepen als dat van Toynbee. Geruchtmakend in dit opzicht waren de vernietigende aanvallen van de Nederlandse historicus Pieter Geyl.

Maar ik ben ook nooit zo beroemd geworden als Toynbee. Dat laatste is vooral de schuld geweest van Henry Luce, de uitgever van Time, die Toynbee in 1946 tot 'man van het jaar' uitriep en hem in de context van de naderende Koude Oorlog als een alternatief voor Karl Marx naar voren schoof. Toynbee is tegenwoordig inderdaad nagenoeg vergeten, maar wereldgeschiedenis is op veel middelbare scholen in de Verenigde Staten een vak, ook al is het jammer dat er vrijwel geen instellingen zijn waar je erin kunt studeren.

Wereldgeschiedenis, zoals door u beoefend, is in feite gebaseerd op enkele simpel ogende vragen, zoals: wat gebeurt er wanneer de ene menselijke gemeenschap op een andere stuit.

Een goede vraag structureert de dingen waarnaar je op zoek gaat. Toen ik geschiedenis studeerde stond daarin Europa en het Middellandse-Zeegebied centraal. De rest van de wereld maakte van de geschiedenis geen deel uit. Want geschiedenis, dat was de kern van de gedachte hierachter, was geschiedenis van de voortgang van vrijheid - en die vond hier, en nergens anders plaats. Dit is de Liberale opvatting van geschiedenis zoals in de negentiende eeuw vorm kreeg.

Maar mensen van mijn generatie vonden dat je de rest van de mensheidsgeschiedenis niet buiten beschouwing kon laten. De meesten van hen richtten zich vervolgens op een bepaald linguistisch of cultureel gedefinieerd gebied, bijvoorbeeld China, en zij hebben ontzagwekkend prestaties geleverd bij het vergroten van onze kennis over die andere delen van de wereld. Pas daardoor werd ook een benadering als de mijne mogelijk, die zich juist richt op de interactie tussen al die verschillende werelden en culturen.

Daarmee ga ik wel in tegen een andere tendens in de geschiedschrijving, waarin die van de eigen groep vooropstaat. Dat leidt er vaak toe dat om politiek-historische redenen niet meer wordt gezien hoe nauw deze in feite met die van anderen verweven was, en misschien nog wel is. Een duidelijk voorbeeld biedt de geschiedenis van het Osmaanse Rijk, waarvan Grieken en Turken niet meer willen weten hoezeer die hun gemeenschappelijke geschiedenis is.

De moderne Europese geschiedschrijving begint in de negentiende eeuw met Leopold von Ranke. Voor hem was protestantse of katholieke, kortom partijdige geschiedschrijving, zoals die voor hem normaal was, onaanvaardbaar. Hij stelde de opkomst van de nationale staat centraal en dat werd het thema van de academische geschiedschrijving, die op haar beurt, via het onderwijs, een belangrijk aandeel had aan de vorming van een nationaal bewustzijn. De Eerste Wereldoorlog maakte van zowel de klassieke opvattingen van de geschiedenis een probleem: schreed de vrijheid werkelijk voort in loopgraven van Vlaanderen? Dat was een belangrijke factor bij de vorming van mijn eigen opvatting van geschiedenis als wereldgeschiedenis.

In een van uw laatste artikelen schetst u de mogelijkheid dat er een eind komt aan een wereld bestaande uit afzonderlijke staten: een terugkeer naar de situatie die in de laatste zesduizend jaar normaal was, die van een wereldrijk.

Die mogelijkheid is aanwezig en wij moeten ons daarvan de kosten realiseren. De nationale staat was de basis van de Europese machtsontplooiing in de negentiende eeuw, met zijn vermogen de bevolking te ontwikkelen en te mobiliseren. Wat wij nu zien, zijn migratiebewegingen over grote afstanden die bestaande bevolkingspatronen aantasten. Daarmee wordt in tendentie de houdbaarheid van nationale staten met een min of meer homogene bevolking aangetast.

Dat demografen verwachten dat de wereldbevolking ooit stabiel zou kunnen zijn vind ik verbijsterend. Dat is in strijd met alle kennis uit het verleden: bevolkingen groeien of nemen af, maar stabiel worden ze nooit. Het is zonder meer onwaarschijnlijk dat wat nu de demografische transitie wordt genoemd op een stabiele wereldbevolking uitloopt.

In uw visie wordt de dynamiek in de wereldgeschiedenis teweeggebracht door de botsing tussen verschillende menselijke gemeenschappen. Maar is dat nog wel mogelijk in een wereld waarin iedereen en alles door allerlei middelen van communicatie met elkaar verbonden is?

Ik ben ervan overtuigd dat het oude patroon in stand blijft, dat een geografisch deel van de wereld in techniek en bekwaamheden uitsteekt boven de rest, waardoor een proces van adaptie dan wel afsluiting door andere delen wordt gevoed. Indertijd is China op die wijze voorbijgestreefd door Europa, maar het is helemaal niet onwaarschijnlijk dat Europa en Noord-Amerika op den duur hun plaats zullen verliezen aan Oost-Azie met China als kern. Maar dat is alleen maar mogelijk als China erin slaagt zich de verworvenheden van het Westen eigen te maken en daarop voort te bouwen.

De vorming van een wereldrijk zou een herhaling zijn van een traditioneel mechanisme, waarbij uit een situatie van onderling met elkaar strijdende staten een overkoepelend rijk ontstaat. Dat is nu, gegeven de stand van communicatietechniek, zeer wel denkbaar. De wereld zou stabieler worden, want marktprocessen zouden voor het eerst in duizend jaar ingeperkt worden door politiek.

Wat u nu stelt is in de kern hetzelfde argument dat Max Weber en Immanuel Wallerstein hebben gebezigd: dat een kapitalistische wereldeconomie alleen maar mogelijk is als de wereld opgedeeld is in afzonderlijke staten. Een wereldrijk zou daaraan een eind maken.

Dat gaat te ver. Het Romeinse Rijk kende een commerciele economie, zij het dat deze in toom werd gehouden door hoge belastingdruk, en later door epidemieen als die van de pokken onder de Antonijnse keizers, die even ingrijpend waren voor de sociale en politieke verhoudingen als de Zwarte Dood in vijftiende eeuw. Daardoor nam de bevolking af en werd de basis voor belastingheffing uitgehold, met alle gevolgen vandien. Als in de toekomst een nieuw wereldrijk zou ontstaan, zou het waarschijnlijk niet zo kwetsbaar zijn voor epidemieen.

In uw boek Mensen en hun plagen heeft u de enorme invloed in kaart gebracht die epidemieen tot in de negentiende eeuw hebben gehad op de geschiedenis van de mensheid. Maar als ik nu een boek als The coming plague van Laurie Garrett lees, die duidelijk door uw boek geinspireerd is, lijkt het erop dat epidemieeen in de toekomst opnieuw hun slag zullen slaan.

Ik heb het manuscript gelezen. De mogelijkheid die u noemt is zeker aanwezig, maar deze mevrouw heeft de neiging tot overdrijving. Niettemin: menselijke gemeenschappen zijn altijd bedreigd door micro-parasieten - aan de ene kant virussen en bacterien, aan de andere kant rovers, uitbuiters, landheren, tirannen en andere machthebbers - de mensen die ik 'macro-parasieten' heb genoemd, die mensen op de inspanningen van die gemeenschappen teren. Althans vanaf het moment dat die gemeenschappen meer produceerden dan noodzakelijk was om te overleven. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat deze twee gevaren op termijn verdwijnen, hoe verschillend de vormen ook zijn die ze aan kunnen nemen.

In het voorwoord van uw boek The global condition doet u de onheilspellende uitspraak dat naarmate mensen er meer in slagen greep op de natuur te krijgen, de kans op catastrofes stijgt.

Dat is voorzover ik kan het bezien zonder meer het geval. Door in te grijpen in ecosystemen slagen mensen erin kleinere rampen te voorkomen, maar juist daardoor verhogen ze de kans op een grote. Een goed voorbeeld daarvan zijn de pogingen om periodieke overstromingen van grote rivieren aan banden te leggen door de aanleg van allerlei kunstwerken. Je kunt nu al zien dat dit, in het geval van de Mississippi, tot eenzelfde ramp zal leiden als die we kennen uit de Chinese geschiedenis, waar het indijken van de Gele Rivier tot veel vernietigender overstromingen heeft geleid dan het geval was geweest als de rivier ongehinderd had zijn gang had kunnen gaan. Het komt me voor dat er sprake is van een soort wet van het behoud van catastrofe: naarmate wij erin slagen kleinere te voorkomen, neemt de kans op een grote toe.

In het Nederlands vertaalde boeken van McNeill: Mensen en hun plagen: Een ziektegeschiedenis van de mensheid. Amsterdam: Bert Bakker, 1996. De excentriciteit van het wiel en andere wereldhistorische essays. Amsterdam: Bert Bakker, 1996.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
21-12-1996

« Terug naar het overzicht