Defensie verdedigd
BIJ HET vaststellen van de Amerikaanse defensiebegroting kwam het door Republikeinen gedomineerde Congres in oktober op een hoger bedrag uit dan de regering van de Democraat Clinton had voorgesteld. En dat terwijl het verminderen van de overheidsuitgaven al jaren het voornaamste programmapunt van de Republikeinen is.
Serieuze militair-politieke argumenten voor de verhoging waren er niet; het ging in feite om bescherming van de defensie-industrie en het handhaven van militaire installaties in de kiesdistricten van Republikeinse lawmakers.
Dit maakt ons erop opmerkzaam dat de relatie tussen samenleving en krijgsmacht in Nederland een geheel andere is. 'De samenleving' kan hierbij op drie niveaus worden bekeken: dat van de publieke opinie, dat van belangengroepen en dat van de politieke partijen.
De publieke opinie bestaat pas als deze wordt gemeten, maar dan is het ook raak. Het meest recente onderzoek wijst uit dat de Nederlandse defensie-inspanningen nu hoger worden gewaardeerd dan ooit tijdens de Koude Oorlog, 'toen het menens was'. Vredesoperaties worden in de publieke opinie nu als voornaamste taak van de krijgsmacht gezien, belangrijker dan de oorspronkelijke: de verdediging van de Nederlandse staat.
Maar wat is de politieke betekenis van zulke cijfers? Zij vertalen zich niet in een duidelijke politieke keuze, want diezelfde publieke opinie is allerminst tegen bezuinigingen op defensie. Soms verlang ik wel terug naar de tijd dat ik een zaal vol vredesactivisten tot razernij kon brengen door vast te stellen dat de defensie-uitgaven in Nederland een bijna even groot bedrag besloegen als wat in datzelfde land aan rokerij en snoep werd uitgegeven. Nu gaat heel wat meer in rook op.
Er zijn drie categorieen belangengroepen als het om defensie gaat: het militair-industriele complex, de organisaties van (oud-)militairen en de vredesbeweging. Het militair-industriele complex is in Nederland van minuscule proporties. Het is verspreid over vele kleine ondernemingen en levert hooguit onderdelen en componenten van wapens, met uitzondering van de scheepswerf De Schelde, die echter alleen met staatssteun het hoofd boven water houdt. Zijn economische betekenis is gering en zijn politieke invloed nagenoeg nihil.
Als het gaat om de inhoudelijke vormgeving van het defensiebeleid, is de militaire professie er tot nu toe in geslaagd het heft in eigen hand te houden. Dat is geen wonder, omdat betrekkelijk weinig expertise op dit terrein buiten de krijgsmacht aanwezig is.
Daar staat tegenover dat de belangenorganisaties van (oud-)militairen niet veel politieke invloed uitoefenen. Tekenend is dat zij zich indertijd vastbeten op bestrijding van de voorvorige bezuiniging, die van de Prioriteitennota van 1993; toen daarop een nieuwe bezuinigingsronde volgde, riepen zij juist op tot vasthouden aan die Prioriteitennota. Er zijn, zo lijkt het, veel generaals b.d. in actieve dienst van kranten, radio en televisie, maar de politieke betekenis daarvan acht ik even groot als die van de toogdagen van marine, lucht- en landmacht, al trekken deze aantallen bezoekers waarop de organisatoren van 'vredesdemonstraties' in de hoogtijdagen van de kruisrakettentwisten jaloers zouden zijn geweest.
Daarmee zijn wij bij de derde categorie belangengroepen: de vredesbeweging. Het opmerkelijke daarvan is dat deze in hoofdzaak nooit anti-militaristisch of pacifistisch is geweest. Sinds het einde van de Koude Oorlog en de oorlogen in voormalig Joegoslavie zijn het vredesbewegingen als het IKV en Pax Christi die zelfs uitgesproken voorstander zijn van het inzetten van de Nederlandse krijgsmacht voor vredesoperaties. Hun invloed is na de Koude Oorlog echter teruggelopen.
Ten slotte de politieke partijen. Hier herhaalt zich het beeld van de publieke opinie. Alle grote partijen, inclusief GroenLinks, accepteren de krijgsmacht (en het Navo-lidmaatschap), maar hebben er geen duidelijke visie op, of het nu gaat om de VVD, die voor de verkiezingen geen verdere bezuinigingen voorstond, of om D66, dat meer dan een miljard per jaar minder wilde uitgeven zonder daarbij aan te geven hoe dat zou moeten worden gerealiseerd. De PvdA bracht nog net voor de verkiezingen een notitie over herstructurering van de krijgsmacht uit, maar die kwam pas tot stand nadat uit de losse pols een bezuinigingsbedrag in het verkiezingsprogram was opgenomen.
In het regeerakkoord verenigden de regeringspartijen zich op een jaarlijkse extra bezuiniging van 375 miljoen gulden. Maar zij maakten niet duidelijk waarop dan wel zou moeten worden bezuinigd, laat staan dat sprake was van een duidelijk idee over hoe de krijgsmacht van de 21ste eeuw eruit moet zien.
Zo is een merkwaardige figuur in het leven geroepen: omkering van de relatie tussen politiek en bestuur. De politiek beperkt zich tot een bestuurlijke, om niet te zeggen boekhoudkundige manoeuvre en kondigt aan dat zo en zo veel bezuinigd moet worden. De uitwerking van die beslissing - een politieke kwestie van de eerste orde - is vervolgens uitbesteed aan het ambtelijke apparaat. De politici hangen vervolgens achterover in de Kamerbankjes, tevreden over hun eigen overbodigheid op dit gebied.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 02-12-1998