DEMOCRATIE IN AMERIKA
Op 7 november hebben in de Verenigde Staten verkiezingen plaats. Alle leden van het Huis van Afgevaardigden moeten worden gekozen, en eenderde van de leden van de Senaat. Op dit moment maken de Republikeinen in beide huizen van het Congres de meerderheid uit. De verwachting is dat zij ten minste in het Huis van Afgevaardigden hun meerderheid verliezen, vooral als gevolg van de impopulaire oorlog in Irak.
Dat is echter de vraag, want het Amerikaanse kiesstelsel en de Amerikaanse politieke cultuur maken een wisseling van de politieke wacht niet gemakkelijk. Ik beperk me hier tot het Huis van Afgevaardigden. Dit telt 435 leden en bij de tweejaarlijkse verkiezingen wordt meestal nooit meer dan anderhalf dozijn afgelost door nieuw gekozenen. Zelden wordt een congresman verslagen door een uitdager. De meeste wisselingen zijn gevolg van het feit dat een zittend lid van het Huis sterft of zijn zetel opgeeft. Dit jaar geldt dat voor 28 kiesdistricten, en tellen 350 kiesdistricten als 'safe seats' - veel minder dan normaal.
Hoe kan dit? De eerste verklaring is de indeling van de kiesdistricten, want de Verenigde Staten kennen voor het Huis van Afgevaardigden een districtenstelsel. In dat stelsel wint degene met de meeste stemmen - de andere tellen niet mee. Van groot belang is dan vanzelfsprekend de indeling van de districten. Na elke tienjarige volkstelling worden de kiesdistricten opnieuw ingedeeld. Dit is het belangrijkste maar ook meest duistere politieke proces in Amerika. De indeling van kiesdistricten wordt namelijk door de volksvertegenwoordigers van de deelstaten bepaald.
In dit opzicht de beroemdste van hen is Elbridge Gerry, die in 1811 zijn kiesdistrict zo tekende, dat tegenstanders geen kans hadden. 'Het lijkt wel een salamander,' riep een van hen toen hij de kaart van het kiesdistrict zag. 'Zeg liever een gerrymander,' zei een ander, en zo ontstond het woord 'gerrymandering', het zo indelen van een kiesdistrict dat het zittende lid altijd op een meerderheid kan rekenen.
Deze praktijk is standaard in de Amerikaanse politiek, zowel op federaal niveau (het Huis van Afgevaardigden) als op dat van de afzonderlijke staten. En onbespreekbaar. De poging van de Californische gouverneur Arnold Schwarzenegger om de indeling van de Californische districten uit handen van Californische congresleden te halen werd vorig jaar bij referendum verworpen. Zowel Republikeinen als Democraten waren eensgezind tegen. Moderne statistische methoden hebben gerrymandering niet alleen tot verfijnde techniek verheven, maar ook de kans dat er _iemand anders wordt verkozen geminimaliseerd.
Eenmaal gekozen heeft een lid van het Huis van Afgevaardigden daardoor een vrijwel gegarandeerde zetel, hoewel hij elke twee jaar herkozen moet worden. Zijn onaantastbaarheid heeft echter wel een prijs: volgens sommige becijferingen besteedt een Amerikaanse volksvertegenwoordiger de helft of meer van zijn tijd aan inspanningen om aan geld voor herverkiezingscampagnes te komen.
Belangrijker dan zijn kiezers zijn de financiers. De bestaande wetgeving maakt het een beetje, maar niet veel, moeilijker voor grote bedrijven en instellingen om een kandidaat te steunen bij de steeds hogere kosten van een herverkiezingscampagne. Vanzelfsprekend moeten daar substantiele prestaties tegenover staan. In dit opzicht werkt het Amerikaanse politieke systeem naar de wens van D66: er is een nauwe band tussen de kiezer en de gekozene, althans de kiezers die over heel veel geld beschikken en tot de partij van de congresman behoren.
Dit verklaart onder andere het politiek provincialisme van de Amerikaanse volksvertegenwoordiging. De binding aan dat deel van het electoraat dat herverkiezing verzekert vereist nauwgezet behartigen van hun belangen, en, steeds meer, die van de grote geldschieters. Zo komt een brug van niks naar nergens die 200 miljoen dollar kost terecht op de defensiebegroting.
De prijs die voor dit stelsel wordt betaald, is ook in andere zin hoog. Het Huis van Afgevaardigden vertegenwoordigt de kiezer niet. De opkomst bij verkiezingen daalt al een halve eeuw, en ligt allang onder de 40 procent bij tussentijdse verkiezingen en nauwelijks boven 50 procent bij presidentsverkiezingen (2004 was een uitzondering). Als in ons land 37 procent zou opkomen bij verkiezingen voor de Tweede Kamer, zou dat als een crisis van de democratie worden beschouwd. Maar in de Verenigde Staten geldt voor de meeste kiezers dat het geen zin heeft te gaan stemmen, omdat de uitslag al van tevoren vaststaat.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Elsevier
- Datum verschijning
- 04-11-2006