DIT JAAR GEEN OORLOG

Niemand heeft meer geprofiteerd van de ramp op 11 september 2001 dan president George W. Bush. De zelfmoordaanslagen op de Twin Towers verlosten hem van drie grote problemen. Het eerste was zijn gebrek aan legitimiteit, gevolg van het feit dat hij niet via een eenduidige verkiezingsuitslag het Witte Huis had bereikt. Het tweede waren de enkele maanden voordien verschoven machtsverhoudingen in de Senaat, waar de Democraten nu over een meerderheid beschikken. Het derde was de groeiende weerstand in het buitenland, vooral in Europa, over de politiek van de nieuwe regering, die zich steeds minder aan bondgenoten en internationale afspraken gelegen liet liggen.

Na 11 september sloten de gelederen zich in de Verenigde Staten. Voortaan scoorde de president ongeevenaard hoog in de peilingen en zwegen de Democraten. Het was oorlog, en dan geldt wat keizer Wilhelm II in augustus 1914 zei: 'Ik ken geen partijen meer, alleen nog Duitsers.' De 'oorlog tegen het terrorisme' deed de kritiek in Europa wijken voor betuigingen van solidariteit, met als hoogtepunt het beroep op artikel 5 - 'een voor allen, allen voor een' - van het NAVO-verdrag.

Op deze basis konden de president en zijn regering ongestoord en ongehinderd hun gang gaan. De jacht op de moordenaars van New York kreeg vorm als een oorlog tegen het Taliban-regime in Afghanistan, die voorspoedig verliep - al leidde hij niet tot de arrestatie van Osama bin Laden. De oorlog is een geheel Amerikaanse aangelegenheid gebleven, waarin aan NAVO-bondgenoten hoogstens kleine klusjes als onderaannemer zijn toebedeeld. De aanvankelijke verwachting dat '11-9' tot een meer op cooperatie en multilateralisme gerichte Amerikaanse buitenlandse politiek zou leiden, werd niet bewaarheid. Integendeel, het beleid werd nog eenzijdiger. Een lokaal voorbeeld hiervan is de ongehoorde druk die de Verenigde Staten op Nederland uitoefenen om aan het wankelende JSF-programma mee te doen.

Deze buitenlandse politiek staat sinds de toespraak van Bush over 'de As van het Kwaad' in het teken van een militaire afrekening, in de eerste plaats met Saddam Hoessein. De recente trip van de president naar Rusland en Europa is wat dit betreft op een mislukking uitgelopen.

Zeker, de verhouding met Rusland, althans met president Vladimir Poetin, kreeg bijna de trekken van een romance. Dat de chef-dirigent van het Rotterdams Philharmonisch Orkest, Valeri Gergiev, vorige week zijn lang geleden geplande concerten in Nederland moest afzeggen omdat Poetin hem had verordonneerd voor hem en de Amerikaanse president in Gergievs Petersburgse Mariinsky-theater Het Zwanenmeer te dirigeren, illustreert dat deze Amerikaans-Russische toenadering niet altijd gunstig voor Europa hoeft uit te vallen.

Op het belangrijkste punt kreeg de Amerikaanse president echter de kous op de kop: Poetin maakte duidelijk niets te zien in een gewapend optreden tegen Irak. Diezelfde boodschap kreeg Bush ook te horen in de Europese hoofdsteden die hij daarna aandeed. Tegelijkertijd zetten de Amerikaanse chefs van staven de president en de burger-haviken waarmee hij zich heeft omringd, in hun hemd. Zij verklaarden zich unaniem tegen een militaire actie tegen Irak dit jaar. Deze zou ten minste tweehonderdduizend man Amerikaanse landstrijdkrachten vergen, die moeten opereren vanuit nu nog bestaande bases in een vijandig gestemd Midden-Oosten.

Het gevaar dat Saddam Hoessein in wanhoop biologische en chemische wapens zal gebruiken, achten zij bovendien groot. Straatgevechten in Bagdad zouden aanzienlijke aantallen slachtoffers met zich brengen. En het ergste: net als vele Irak-kenners vrezen de chefs van staven dat de val van Saddam Hoessein tot politieke chaos leidt, met als uitkomst een nog vijandiger regime.

Zo maken zijn hoogste militairen voorlopig een eind aan het militaire avonturisme van Bush, dat intussen wel ten koste is gegaan van een Amerikaanse buitenlandse politiek die een sussende werking had kunnen uitoefenen op het Israelisch-Palestijnse conflict en dat tussen India en Pakistan. De kortzichtigheid van Washington komt naar voren in het feit dat de 'oorlog tegen het terrorisme' alleen maar mogelijk is als beide conflicten enigszins tot bedaren zijn gebracht. Maar het optreden van Bush tegen de Israelische premier Ariel Sharon en Pakistans president Pervez Musharraf had geen enkel effect. Beide clienten van Amerika deden en doen of hun neus bloedt en de krachtpatserij van deze Amerikaanse regering blijkt geen enkele invloed te hebben bij het bewerken van deze bondgenoten.

Langzamerhand zien wij hoe de fermheid waarmee de verkondiging van de 'oorlog tegen het terrorisme' gepaard gaat, steeds minder kan verhullen dat het deze oorlog meer en meer aan samenhang, richting en steun ontbreekt. De eenzijdige gerichtheid op machtspolitieke en militaire instrumenten leidt tot een mislukking van deze buitenlandse politiek. De Fransman Talleyrand hield Napoleon indertijd al het Spaanse spreekwoord voor dat je op bajonetten wel kan steunen, maar niet kan zitten.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
08-06-2002

« Terug naar het overzicht