Dit zijn dus die goede herders


'DE NIEUWE POLITIEK' die de Lijst Pim Fortuyn (LPF) beweert na te streven, is vorige week aanschouwelijk gemaakt bij het besluit van de Tweede Kamer de Amerikaanse wapenindustrie met ruim negenhonderd miljoen euro belastinggeld te subsidieren. Fortuyn dacht dat deze beslissing zou gaan over de aankoop van de Amerikaanse JSF voor de Nederlandse luchtmacht, maar dat is alleen de onvermijdelijke consequentie van deze subsidie. In elk geval sprak hij zich er publiekelijk tegen uit. De LPF-fractie stemde als een blok voor, zonder dat in de Tweede Kamer zelfs maar een debat was gevoerd waarin de Pim-partij de moeite nam de kiezers uit te leggen waarom zij het omgekeerde deed van wat haar 'grote leider' - zo werd hij genoemd door de mannetjes en vrouwtjes die op zijn naam de Kamer in zijn geschuifeld - voor de verkiezingen had beloofd.

Onderdeel van deze 'nieuwe politiek' was ook de invoering van fractiediscipline bij de LPF, waaraan tegenstanders van het JSF-besluit zich als makke schapen onderwierpen.

Zou Fortuyn zich omdraaien in zijn graf, nu zijn volgelingen wel zijn das dragen, compleet met veel te breed gestrikte dubbele windsor, die eigentijdse demonstratie van patjepeeersdom, maar zijn 'gedachtegoed' over de JSF hebben genegeerd? Ik denk het niet. Fortuyn was in woord en geschrift voor een plebiscitaire democratie. De burgers mochten een leider kiezen, maar deze goede herder maakte vervolgens uit wat voor hen het beste is. Eenmaal gekozen was hij vrij naar eigen inzicht te handelen.

Deze opvatting van democratie heeft Fortuyn keer op keer naar voren gebracht. Zij vormde de oorzaak van zijn breuk met Leefbaar Nederland. Dat waren immers niet zijn gewraakte uitspraken over artikel 1 van de Grondwet in het Volkskrant-interview van 9 maart. Nee, dat was zijn uitspraak dat het verkiezingsprogram van zijn partij maar even aan de kant moest worden geschoven, opdat hij over immigratie een heel ander standpunt kon verkondigen dan dat van Leefbaar Nederland. Partij en kiezer mochten hem op het regeringsfluweel brengen, maar daarna was hun rol uitgespeeld: over de inhoud van beleid hadden ze niets te zeggen. De gekozen leider kon zich beroepen op een direct en niet aan een inhoudelijk program gebonden mandaat van de kiezer.

Een dergelijke conceptie van democratie lag ook ten grondslag aan rechts-populistische bewegingen als fascisme en nazisme. Deze pretendeerden een hogere vorm van democratie te hebben ingevoerd dan die vermaledijde parlementaire democratie, met politieke partijen die de volkswil verknipten en de uitvoerende macht voor de voeten liepen.

De idee van plebiscitaire democratie stoelt op de denkbeelden van Jean-Jacques Rousseau. Volgens Rousseau kon de volonte generale, de algemene wil, niet tot zijn recht komen door middel van vertegenwoordigende democratie, maar alleen door de identiteit van een volk en een leider die de volkswil niet representeerde, maar belichaamde. Deze gedachtegang lag ten grondslag aan het bewind van de Jacobijnen na de Franse Revolutie en vervolgens aan de machtsgreep van generaal Napoleon Bonaparte en werd ten slotte tot een standaardmethode in elkaar gezet door diens neef Lodewijk Napoleon, die zich zo tot keizer liet kiezen.

Ook Mussolini maakte daarvan dankbaar gebruik. Eenmaal aan de macht gekomen liet hij zich dan ook niet aanduiden in termen van de politieke ambten die hij bekleedde, maar als Duce, 'leider', een voorbeeld dat Hitler tien jaar later volgde door zich niet Reichskanzler of Reichsprasident te (laten) noemen, maar Fuhrer, namelijk van het Duitse volk. In beide gevallen werd de idee van plebiscitaire democratie tot zijn uiterste consequentie doorgetrokken. Want 'leider' is niet een ambt dat aan constitutionele beperkingen is onderworpen, maar een titel waarmee de zo aangeduide pretendeert uit naam van het volk aan geen formele beperking bij zijn machtsuitoefening te zijn gebonden.

Fascisme en nazisme hebben ons de uiterste consequentie van de aanvaarding van de plebiscitaire democratie gedemonstreerd. Daarmee is vanzelfsprekend niet gezegd dat elke vorm van plebiscitaire democratie een verschijningsvorm van vooroorlogs fascisme is. Vandaar dat ik Fortuyn vanwege zijn opvattingen over democratie op 14 maart als niet meer dan 'een Madurodam-Mussolini' heb betiteld. Nu lees ik in diverse weekbladen dat deze zinsnede - uiteraard losgemaakt uit de argumentatie waarin ik deze bezigde - bewijsstuk zoveel is in het proces over 'de demonisering' van Fortuyn.

Het begrip demonisering werd door Fortuyn in het politieke debat geintroduceerd als kwalificatie van de kritiek die hij ondervond. Wie de lijsten leest die verdedigers van Fortuyns demoniseringsthese aanvoeren, ziet echter in het algemeen normale uitingen van politieke kritiek. Politieke tegenstanders als 'een echte schoft' (Fortuyn over prof. Lucas Reijnders) aanduiden was het monopolie van Fortuyn.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
13-06-2002

« Terug naar het overzicht