Duitse 'Sonderweg'

BIJ DE DOOD van de Duitse historicus Sebastian Haffner (1907-1999) memoreerde ik dat zijn eerste paspoort als nationaliteit vermeldde: 'Pruis'. Een herinnering aan het problematische van het begrip 'Duits'.

Recentelijk heeft de grote Duitse historicus (en eredoctor van de Universiteit van Amsterdam) Reinhart Koselleck over dat begrip 'Duits' zijn licht laten schijnen in een fascinerend betoog, waarmee de ook verder geslaagde bundel Leven met Duitsland (verschenen bij het emeritaat van M. C. Brands aan diezelfde universiteit) opent.

Dit betoog begint met een terugblik op een nu vergeten boek van Helmut Plessner, die het in de jaren dertig schreef toen hij als politiek vluchteling in Groningen doceerde; in 1959 verscheen de tweede editie als Die verspatete Nation (De te late natie).

Door die titel kregen de subtiele beschouwingen van Plessner plotseling een heel specifiek perspectief: het Duitse probleem was gevolg van het feit dat de Duitse natie te laat een Duitse staat was geworden. 'Te laat komen kan alleen wie zich niet aan zijn dienstregeling houdt. Maar wie stelt de dienstregeling op waaraan een 'natie' zich moet houden?' vraagt Koselleck zich af, om vervolgens te constateren dat 'Duitsland' even 'laat' kwam als Italie, en eerder dan de meeste Midden- en Oost-Europese staten. De vraag is echter zelf verkeerd, vindt hij. Er heeft nooit een Duitse homogene natie bestaan. Pas tijdens het Hitler-regime kwamen Duitse burgers als 'Duitser' te boek te staan in hun paspoort, in plaats van als Saks, Beier, Pruis, Wurtemberger en wat al niet.

De term 'Duitse natie' verwees vanaf de Middeleeuwen niet naar de bevolking van de Duitse landen, maar naar de hoge adel daarbinnen. Deze adel was door huwelijkspolitiek bovendien internationaal ingebed, wat onder andere tot gevolg had dat het buitengewoon moeilijk was een duidelijke grens van de Duitse landen aan te geven.

Koselleck wijst daarbij onder meer op de unies tussen Hannover en Engeland (tot 1837), Denemarken-Sleeswijk-Holstein (tot 1866) en Nederland-Limburg-Luxemburg (1867).

Van het begrip 'het Duitse volk' is pas sprake vanaf de achttiende eeuw en dan nog als een toekomstige grootheid. Staatsrechtelijk is het veel later, in de grondwet van de Republiek van Weimar voor het eerst erkend.

Het eerste Duitse Rijk, het 'Heilige Roomse Rijk van de Duitse Natie' was territoriaal noch politiek een eenheid. Het tweede Duitse Rijk, dat Bismarck in 1871 tot stand bracht, was een verbond van afzonderlijke koninkrijken en vorstendommen. Toen keizer Wilhelm II bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog proclameerde geen partijen maar alleen nog Duitsers te kennen, sprak hij over de laatsten als over 'de volkeren en stammen van het Duitse Rijk'.

De eigenaardigheid van de Duitse geschiedenis wordt door Koselleck dan ook niet verklaard uit het feit dat de Duitse 'natie' te laat een Duitse staat is geworden. Neen, wat Duitsland van staten als Frankrijk en Engeland deed verschillen is dat het vanaf de Middeleeuwen altijd georganiseerd in federatieve structuren, territoriaal zowel als langs de lijnen van standen en steden.

Terwijl in andere gebieden die federatieve structuren werden geelimineerd in processen van staatsvorming, was het (eerste) Duitse Rijk alleen al te groot om als eenheidsstaat gestalte te krijgen.

Aldus is de Duitse geschiedenis door die federatieve erfenis zowel voor-nationaal als na-nationaal - een inzicht dat Koselleck bij Plessner vindt als alternatief voor de these van de 'te late natie'.

Hij herinnert eraan dat ook de Republiek van Weimar een federatie bleef, en dat de nationaal-socialistische machtsgreep in 1933 pas mogelijk werd doordat de grootste deelstaat, het sociaal-democratisch geregeerde Pruisen, van zijn autonomie werd beroofd.

Plessners analyse weerlegt niet alleen de titel van zijn boek. Hij richt zich ook tegen de latere these van een Duitse Sonderweg, van een eigen weg die alleen Duitsland heeft afgelegd en die wel moest eindigen in de gaskamers van Auschwitz. Dat is niet alleen een onzinnige these - want waarom zouden niet alle nationale wegen uniek zijn - maar zij miskent ook de eigen verantwoordelijkheid van degenen die de misdaden begingen. Zij worden zo door 'de geschiedenis' geexcuseerd, een verwijt dat Koselleck ook Goldhagen (Hitlers gewillige beulen) maakt.

Zijn virtuose beschouwing eindigt met de constatering dat 'nergens staat geschreven dat de natie een doel is van de geschiedenis, dat het een plicht is dit doel op een bepaalde tijd te bereiken en dat te laat komen wordt bestraft.'

Juist de voor-nationale traditie van federatieve structuren - welke in de federale indeling van de Bondsrepubliek voortleeft; welke de erkenning van minderheden en de ontkenning van uniformiteit inhoudt -, lijkt mij voor de integratie van een post-nationaal Europa een inspirerend voorbeeld. En een correctie op het beeld van een monolitisch Duitsland dat voor Europa te groot zou zijn.

Herman Belien e.a., red./Leven met Duitsland. Opstellen over geschiedenis en politiek/Amsterdam, G. A. van Oorschot, 1998, 328 blz., NLG 39,90, ISBN 90 282 0931 X

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
20-01-1999

« Terug naar het overzicht