Een ander deel van Europa

TIJDENS HET bijna vierjarige beleg van Sarajevo is duidelijk geworden waar 'de internationale gemeenschap' de grens legt tussen wat kan en wat onaanvaardbaar is. Ruim tienduizend burgers zijn in die vier jaar door Servische sluipschutters en Servisch geschut vermoord, maar dat leidde nooit tot politieke opwinding zolang het er niet meer dan enkele tientallen per dag waren. Pas toen door een mortiergranaat 37 burgers tegelijk omkwamen, was de maat vol.

De discussie over mogelijke massamoorden in Kosovo door Servische 'ordetroepen' herinnert sterk aan de les die in Bosnie niet geleerd is. Voor men het weet wordt het feit dat er tot nu toe geen massagraven van vermoorde burgers zijn gevonden aangevoerd als argument dat het allemaal wel meevalt.

Daarmee gaat men voorbij aan het centrale probleem in de kwestie Kosovo: hoe kan de politieke toekomst van deze Servische 'provincie' eruit zien ? Een Servische 'provincie' is Kosovo alleen in staatkundige zin. Sinds het in de eerste Balkanoorlog (1912) door Servie werd veroverd, is het door de Serviers als een kolonie behandeld.

Het centrale argument dat de Servische machthebbers toen en nu (en helaas ook het overgrote deel van de Servische bevolking) hanteren, is dat de Kosovaren, al in 1912 in overgrote meerderheid geen Serviers, helemaal niet de oorspronkelijke bewoners zijn. Ooit zou Kosovo zijn bewoond door Serviers. Maar die zouden zijn verdreven door de Albanese, islamitische Kosovaren.

Zelfs als het eerste argument historisch juist zou zijn, zou dat vandaag de dag toch geen politiek gewicht mogen hebben. Maar het is niet juist, al was het alleen maar omdat 'Servier' en 'Albanees' begrippen zijn die pas in de negentiende eeuw ontstonden.

Toen Kosovo in 1912 werd veroverd op het Osmaanse Rijk, beschouwden slechts weinig bewoners dat als bevrijding. Daar was ook geen reden voor: de Servische soldateska voerde oorlog tegen de bevolking op precies dezelfde wijze als ze nu 'de rust herstelt'. In het interbellum ondernam het door Serviers gedomineerde bewind in Belgrado welhaast wanhopige pogingen om de nieuwe kolonie met echte Serviers te bevolken. Zo werden duizenden Servische emigranten uit de Verenigde Staten terug gelokt met beloften en subsidies. Maar de meesten lieten het snel af weten en keerden weer terug naar de andere kant van de Atlantische Oceaan.

In het Servische nationalisme dat na de dood van Tito in 1980 de kans kreeg, toen Milosevic de Servische communistische partij transformeerde in een nationaal-socialistische beweging, speelt de demografische mythe over Kosovo een grote rol. Volgens deze mythe werden de Servische bewoners van Kosovo verdreven; enerzijds door intimidatie van Kosovaren, anderzijds door de bevolkingspolitiek van de laatsten. Die komt er volgens deze mythe op neer dat de Kosovaren er met elkaar op los copuleren met geen ander doel dan het veranderen in hun voordeel van de getalsmatige verhouding tussen hen en de Serviers.

Als ik afga op de berichtgeving in de Nederlandse pers, was dat ook de boodschap van de ambassadeur van Klein-Joegoslavie in zijn recente (en eerste) ontmoeting met vertegenwoordigers van Nederlandse media, die trouwhartig zijn praatjes doorgaven. In Kosovo. A Short History laat Noel Malcolm niets heel van deze mythe. In de afgelopen decennia is het Servische aandeel in de bevolking van Kosovo teruggelopen. Maar dit heeft vooral te maken met het feit dat de meesten van hen vanwege economische oorzaken vertrokken uit het armste deel van Joegoslavie. In 1991 bestond 82 procent van de bevolking uit Albanezen (Kosovaren) en elf procent uit Serviers en Montenegrijnen. Dat was meer het gevolg van de extreem lage geboortecijfers onder de Serviers (met de hoogste abortus cijfers in Europa: twee keer zoveel als er geboorten zijn) dan met een verwekkingsoffensief onder de Kosovaren.

Dat de Servische mythe over de Kosovaren niet klopt, betekent nog niet dat deze daarom politiek irrelevant is. Ze maakt vooral duidelijk dat Serviers - althans de Servische politici - de Albanese Kosovaren helemaal niet als medeburgers beschouwen, maar als vreemde elementen die geen recht van bestaan hebben. Op dat uitgangspunt is de Servisch/Klein-Joegoslavische politiek ten aanzien van Kosovo al tien jaar gebaseerd.

Het is een moreel verwerpelijke, maar ook uitzichtloze politiek. Geen staatsverband is houdbaar, waarin een deel van de bevolking systematisch onderdrukt wordt. Herstel van de politieke autonomie die Kosovo van 1974 tot 1989 binnen het toenmalige Joegoslavie genoot, is een gepasseerd station. Elk korenveld en elk huis dat in brand wordt gestoken, onderstreept die onmogelijkheid. De Servische bullebakken vechten niet tegen guerrilla's, maar terroriseren de hele bevolking en hebben daarmee een oplossing van het Kosovaarse probleem binnen Klein-Joegoslavie onmogelijk gemaakt.

Ondertussen is 'Europa' druk bezig met de constructie van een gemeenschappelijke munt, een onderneming die door de Franse politicoloog Pierre Hassner is omschreven als een operatie aan de prostaat: je overleeft het of je gaat eraan te gronde. Tot een politiek ten opzichte van de nieuwe brandhaard aan zijn grens is men bereid noch in staat.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
15-08-1998

« Terug naar het overzicht