Een beetje martelen mag?
Ook Nederlandse regering doet alsof er eigenlijk niets aan de hand is
Elsevier, 31 december 2005
Nog niet zo lang geleden was het martelen van mensen iets voor schurkenstaten. Nu ligt dat anders. Zowel Amerikaanse militairen als leden van Amerikaanse inlichtingendiensten hebben verdachten in de ‘oorlog tegen het terrorisme’ op grote schaal, systematisch en met goedkeuring van het Witte Huis gemarteld. Dit is uitvoerig gedocumenteerd. Niettemin verklaarde president George W. Bush een maand geleden dat ‘wij niet martelen’. Op dat moment voerde hij een felle strijd tegen het wetsvoorstel van de Amerikaanse Senaat, dat inhield dat de Verenigde Staten zich niet schuldig mochten maken aan martelingen, en wrede en onmenselijke behandeling van verdachten van terreur.
De president heeft uiteindelijk geen veto over dit wetsvoorstel uitgesproken. Maar in de definitieve tekst heeft de Amerikaanse regering toch de ruimte gekregen om verdachten wreed te behandelen.
Dit past in een beleid dat na 9/11 als uitgangspunt heeft dat de president van Amerika bij de bestrijding van terreur boven de wet staat en eigenlijk ook niet is gebonden aan internationale verdragen. In dit kader worden internationale verdragen over het verbod op martelen ofwel systematisch ontdoken, maar op zijn minst gerelativeerd. Een voorbeeld hiervan is het maken van een onderscheid tussen foltering enerzijds en wrede, onmenselijke en vernederende behandeling anderzijds. Het eerste zou onder het absolute martelverbod vallen, het tweede niet.
We hebben het dan over het onthouden van slaap, bedreiging met de dood, zwaar lichamelijk geweld, het dagenlang blootstellen aan keiharde muziek, iemand langdurig onder water houden, of bijna laten stikken. Dit zijn allemaal standaardpraktijken in de Amerikaanse ‘oorlog tegen het terrorisme’. Maar zowel de tekst van de verdragen tegen marteling als de daarop gebaseerde jurisprudentie laat van dit onderscheid niets heel. Het absolute verbod geldt ook voor zulke behandelingen. Hetzelfde gaat op voor andere praktijken, zoals het in het geniep gevangenhouden van verdachten zonder rechtsgang, zonder contact met familie of raadslieden en zonder op zijn minst toegang te verlenen tot het Rode Kruis.
Evenmin is het toelaatbaar om verdachten uit te leveren aan staten waarvan je mag vermoeden dat zij daar kunnen worden gefolterd. Dat was de kwestie waarop de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Condoleezza Rice, twee weken geleden werd aangesproken door haar -Europese collega’s. Zij ontkende niet dat Amerika zich hieraan schuldig maakt en daarbij ook de faciliteiten in de Europese Unie gebruikt. Ze praatte er gladweg omheen. Maar de Europese ministers, inclusief Nederlands minister Ben Bot, toonden zich daarna gelukkig en tevreden.
Het is een verbijsterende ontwikkeling. De internationale verdragen tegen martelen zijn gesloten op initiatief van democratieën, die zo probeerden de gruwelijke praktijken in dictaturen van legitimiteit te ontdoen. Dat hield het martelen niet tegen, maar geen regime durfde openlijk toe te geven zich er schuldig aan te maken. Nu heeft de regering van Amerika precies dat gedaan wat geen enkele moderne dictatuur heeft durven doen: openlijk martelen tot beleid verklaren. En de andere democratieën doen alsof er eigenlijk niets aan de hand is. Zo ook de regering van ons land. Toch beschouwt Nederland zich graag als een bakermat van het internationale recht. Het staat buiten kijf dat Nederland in de afgelopen jaren een voorname rol heeft gespeeld in de uitwerking en verankering van het folterverbod. Niet alleen op papier: denk bijvoorbeeld aan minister van Staat Max van der Stoel, die zich als VN-rapporteur boog over de mensenrechtenschendingen waaraan het regime van Saddam Hoessein zich schuldig maakte.
Het voornaamste argument tegen martelen is dat het de rechtsstaat ondermijnt. Maar deze Amerikaanse regering beweert dat martelen noodzakelijk is om terreur te voorkomen. Kletskoek. Het Amerikaanse martel-arsenaal is gebaseerd op technieken die in Noord-Korea en Noord-Vietnam werden gebruikt tegen Amerikaanse krijgsgevangenen. Die folteringen hadden tot doel gevangenen geestelijk te breken, en niet om aan betrouwbare informatie te komen.
Naast – niet-bestaande – massavernietigingswapens voerde Bush de band tussen Al-Qai’da en Saddam Hoessein aan als reden voor de oorlog tegen Irak. Die band bestond niet. Bush baseerde zich op de ‘bekentenis’ van een gemartelde verdachte, zo werd kort geleden openbaar.
Mensen martelen mag niet en martelen werkt niet. Ook niet een beetje, in een democratische rechtsstaat.
Bart Tromp
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Elsevier
- Datum verschijning
- 31-12-2005