Een heidens karwei
DANKZIJ DE dood van Enneus Heerma is de kiezer aan de vooravond van de Statenverkiezingen een televisiedebat tussen landelijke politieke kopstukken bespaard gebleven, de laatste prestatie van de nu allerwegen vanwege zijn bestuurskracht en integriteit geprezen gestorvene.
Deze lof heeft een rare smaak, zeker uit de mond van beroepspolitici. Vol ontzag memoreerden zij dat Heerma altijd de inhoud van de politiek vooropstelde. Tegelijkertijd was er een ondertoon van meewarigheid: integriteit, inhoudelijkheid en bestuurskracht zijn natuurlijk volstrekt verkeerde kwaliteiten voor een partijleider. Geen wonder dat Heerma als aanvoerder van het CDA het loodje moest leggen, luidden de politieke commentaren.
Maar in dit rouwbeklag klonk ook schuldbewustzijn door: wat is dit voor een politiek waarin mensen als Heerma niet passen? Een goede vraag! Het antwoord heeft met drie factoren te maken: de huidige politieke cultuur, de politieke persoonlijkheid van Heerma en de (op)positie van het CDA.
Over de laatste factor schreef NRC Handelsblad-verslaggever Kees Versteegh een boek, dat ver uitsteekt boven wat zijn vakgenoten meestal produceren. Dat komt in de eerste plaats doordat hij zich grondig in de geschiedenis van de confessionele partijen heeft verdiept.
Ooit heb ik zelf de frase gelanceerd dat de confessionelen in Nederland langer aan de macht waren dan de bolsjewisten in Rusland. Maar oorspronkelijk lag dat anders: Abraham Kuyper richtte de Anti-Revolutionaire Partij als oppositiepartij op. Dat was in 1879. Ruim twintig jaar later waren de ARP en haar afsplitsing, de Christelijk Historische Unie (1897), al natuurlijke regeringspartijen. Dat bleven zij, met even korte als opmerkelijke onderbrekingen (ARP 1946-1951, CHU 1973-1977), tot 1994. De katholieke partijen (RKSP voor de oorlog, KVP daarna) maakten altijd deel uit van de landsregering.
Het CDA belandde in 1994 bij toeval in de oppositie. Het verloor toen twintig zetels, partner PvdA twaalf - ongehoord in de Nederlandse politiek. Als het op de verkiezingsdag had geregend, was het CDA de grootste partij gebleven. Nu belandde het in de oppositie, iets waarop de partij in het geheel niet was voorbereid. Oppositie past bovendien niet echt in de politieke cultuur van katholieken en protestanten. In die kringen ziet men de regering van oudsher als dienares Gods.
Terwijl Versteegh het toevallige aan de totstandkoming van de paarse coalitie breed benadrukt, zet hij ook uiteen hoezeer de machtsbasis van het CDA tijdens de ogenschijnlijk zo succesvolle kabinetten-Lubbers was verschrompeld. 'Behalve de seculariseringsgolf was het ook de no-nonsense-golf van Ruud Lubbers die aanbeukte tegen de maatschappelijke steunpilaren van de christen-democratie.'
Versteegh heeft uit het onvoltooide proefschrift van Ed. van Thijn over parlementaire oppositie - opgeslagen in de archieven van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis - vijf criteria gepeurd om als oppositiepartij succes te boeken. De oppositie moet een alternatieve regering kunnen vormen, geworteld zijn in de samenleving, in het parlement 'dodelijk' kunnen optreden, selectief toeslaan en geloofwaardig blijven. Dat is een te hoge lat voor het CDA en misschien wel voor elke oppositiepartij.
Belangwekkender is Versteeghs diagnose hoe het CDA maar niet een duidelijke koers tussen 'links' en 'rechts' weet te bepalen en waarom dat zo is. Dit oppositionele onvermogen van het CDA maakte van Heerma de zondebok. Hij kreeg niet de kans die Den Uyl en Bolkestein na hun weinig florissante start als fractieleider wel kregen.
Toen Enneus Heerma zich door anonieme fractieleden in de rug gestoken voelde, kondigde hij in een fractievergadering zijn terugtreden aan. Met 'ratten in de fractie' kon hij niet leven, zei hij, en hij barstte in tranen uit.
Daarop eiste hij dat de anonieme aanklagers zich bekend zouden maken. Stuk voor stuk ging hij de fractieleden af. Wim van de Camp was zo dapper toen te zeggen dat hij inderdaad naar buiten kritiek op Heerma had geuit, zij het niet in krenkende bewoordingen. Daarna kon ook hij de waterlanders niet meer bedwingen. In het pandemonium dat daarop volgde, sprak Jacob Reitsma Heerma - net als hij geboren en getogen in Friesland - in het Fries aan, om hem te overreden aan te blijven.
Wat een scene!
Heerma bleef nog vijftien maanden aan, waarna hij werd opgevolgd door de in het parlementaire handwerk meer geverseerde Jaap de Hoop Scheffer. Maar dat hielp het CDA electoraal allerminst.
Het CDA vertegenwoordigt een aantal waardevolle opvattingen over de inrichting van de samenleving. Maar het slaagt er maar niet in deze politiek gestalte geven. Ik vind het de verdienste van Versteegh dat hij niet op het niveau van de politieke journalistiek is blijven steken, maar heeft aangetoond dat de wezenlijk problemen van het CDA niet de keuze van de lijsttrekker betreffen, maar juist het politieke program en de mensen die het op basis daarvan recruteert. Bij ontstentenis aan religieus cement is oppositie voeren voor het CDA inderdaad een heidens karwei.
Kees Versteegh: De honden blaffen - Waarom het CDA geen oppositie kan voeren, Amsterdam, uitgeverij Bert Bakker, a 39,90,
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 10-03-1999