Een Servische kolonie

DE ALGEMENE mening van verstandige politici is dat de oplossing van de kwestie Kosovo gelegen is in een herstel van de autonomie van Kosovo binnen de Servische staat. Onafhankelijkheid, of aansluiting bij Albanie, zoals nu gewapenderhand door Kosovaarse guerilla's nagestreefd, is uitgesloten. Na lezing van Noel Malcolm's Kosovo; A Short History, weet ik dat nog zo net niet.

De twee argumenten die tegen onafhankelijkheid van Kosovo worden aangevoerd hebben alles met de geschiedenis te maken. Het eerste draait om de centrale gebeurtenis in de Servische mythologie: de Slag op het Merelveld, 28 juni 1389, waar de Serviers onder vorst Lazar door de Turken verslagen werden. Dat betekende het eind van de middeleeuwse Servische staat, waarvan de belangrijkste heiligdommen in Kosovo lagen. Volgens deze mythologie is Kosovo het erfland van de Serviers en is het een onlosmakelijk onderdeel van Servie. Dat negentig procent van de bewoners geen Servier is, is niet van wezenlijk belang.

Het tweede argument vervolgt deze argumentatie met volkenrechtelijke argumenten. Kosovo is een integraal onderdeel van Servie en wat daar gebeurt is hoe dan ook een binnenlands probleem.

Een van de verrassende ontdekkingen van Malcolm is dat de volkenrechtelijke situatie gecompliceerder ligt. Kosovo hoort pas sinds 1912 bij Servie. Het werd toen, in de eerste Balkanoorlog, door de Serviers en Montenegrijnen op het Osmaanse Rijk veroverd. Die verovering ging gepaard met een systematisch bloedbad onder de Albanese bewoners, met als doel de etnische samenstelling van de bevolking te veranderen. Volgens de toen geldende Servische constitutie is Kosovo niet deel van de Servische staat uit gaan maken. Ook volkenrechtelijk is dat nooit gebeurd. Het vredesverdrag tussen Servie en het Osmaanse Rijk, waarin het resultaat van de oorlog juridisch zou zijn vastgelegd, is er door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog nooit gekomen. Voorzover er bij internationaal verdrag of gebruik sprake van is geweest, is Kosovo beschouwd als deel van het in 1918 geproclameerde koninkrijk der Serviers, Kroaten en Slovenen, zoals Joegoslavie toen officieel heette.

Na de inlijving bij Servie en later Joegoslavie is Kosovo altijd behandeld als een veroverde kolonie, nooit als een evenwaardig deel van de staat. Een voornaam, zo niet het voornaamste oogmerk daarbij was Servische kolonisatie, ten koste van de oorspronkelijke bewoners. (Kosovo was toen al het dichtst bevolkte deel van Joegoslavie.) Deze laatsten werd het leven door de Joegoslavische autoriteiten het leven zo zuur mogelijk gemaakt, tot en met landonteigeningen die de bewoners welbewust te weinig land lieten om van te leven. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog sloot Joegoslavie zelfs een overeenkomst met Turkije om tienduizenden 'Turken' (in werkelijk Albanese Kosovaren) naar Turkije te deporteren, een plan dat door de Tweede Wereldoorlog verijdeld werd.

Onder het communisme bleef Kosovo in feite een Servische kolonie. Hoewel Serviers en Montenegrijnen minder dan dertig procent van de bevolking uitmaakten, vervulden zij de overgrote meerderheid van de bestuurlijke en administratieve functies. Pas bij de grondwetsherziening van 1974 kreeg Kosovo, net als de Vojvodina, een autonome status binnen de Joegoslavische Federatie, al werd het geen deelrepubliek.

De ontbinding van deze federatie en de daarmee gepaard gaande oorlogen begonnen tien jaar geleden, toen de Servische partijleider Milosevic de autonomie van Kosovo afschafte en een bezettingsregime invoerde dat neerkwam op stelselmatige economische, culturele en politieke discriminatie van de Albanese Kosovaren. Dat het bijna tien jaar geduurd heeft voordat er gewapend verzet ontstond, is een wonder; een wonder dat voor een zeer groot deel moet worden toegeschreven aan de strategie van geweldloos verzet die onder leiding van Ibrahim Rugova is gevolgd.

Wie dit relaas heeft gevolgd, kan niet anders dan sceptisch zijn over de mogelijkheid dat Kosovo en de Kosovaren op normale wijze in een staatsverband met het huidige Servie zouden kunnen verkeren. Daarvoor ontbreken de sociale en politieke voorwaarden ten enen male.

Het is niet onmogelijk dat dit ook in Belgrado zo wordt gezien. Meer dan een eeuw van systematische pogingen om Kosovo te vrijwaren van de Kosovaren en te bevolken met Serviers heeft niets opgeleverd. Milosevic weet dat hij beter af is zonder zijn uitzichtloze en geld verslindende campagne in Kosovo. Maar hij kan zelf geen stappen in die richting zetten.

Daarvoor weegt het eerste argument te zwaar: Kosovo als hart van de Servische natie. Malcolm laat nog eens overtuigend zien dat dit een mythe is, die niet zozeer historisch gegroeid is, als een produkt van de nationalistische ideologie die in de vorige eeuw werd uitgevonden om de vorming van een Servische staat en Servische monarchie te legitimeren. Zolang het in Servie niet mogelijk is dit onder ogen te zien, blijven zowel Servie als Kosovo slachtoffers van een verzonnen geschiedenis. Alleen ingrijpen van buitenaf kan hier wat nuttigs teweeg brengen. Ik denk dan niet aan militair ingrijpen, maar aan druk op Milosevic om de zelfstandigheid van Kosovo te accepteren. Als hij de boze buitenwereld kan gebruiken om zich achter te verschuilen, zal hij dat doen zonder voor zijn politieke leven te hoeven vrezen. Dat moeten we dan maar op de koop toe nemen.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
25-07-1998

« Terug naar het overzicht