Een voorbarige Nobelprijs

HET COMITE van Noorse parlementariers dat de Nobelprijs voor de Vrede toekent, demonstreert in zijn keuze niet zelden gewekte verwachtingen belangrijker te vinden dan onomstotelijke resultaten. Deze Nobelprijs wordt zo een aanmoedigingspremie en dat geldt zeker voor de bekroning in 1998 van David Trimble en John Hume voor het tot stand brengen van vrede in Noord-Ierland. Trimble leidt de Ulster Unionist Party, de voornaamste politieke partij van protestanten, John Hume is oprichter en voorzitter van de voornaamste katholieke partij, de Social Democratic and Labour Party, SDLP.

Die vrede is er nog steeds niet, al houden de terreurorganisaties van Noord-Ierse katholieken en Noord-Ierse protestanten zich sinds het Akkoord van Goede Vrijdag (1998) in, althans tegenover elkaar. De terreur die zij uitoefenen binnen hun eigen gemeenschappen is daarentegen niet mis te verstaan en alleen maar toegenomen. Het onder doodsdreiging 'verbannen' van mensen uit de eigen gemeenschap, dat deze week opzien baarde, is daar maar een onderdeel van. De IRA en zijn protestantse tegenhanger willen met deze interne terreur demonstreren dat zij de orde in eigen gelederen handhaven, niet de politie, de Royal Ulster Constabulary (RUC), voornamelijk protestants. De hervorming van de RUC tot een door zowel katholieken als protestanten als legitiem aanvaarde politie is een van de belangrijkste onderdelen van de vredesregeling.

Vorige week heeft een commissie onder voorzitterschap van de oud-gouverneur van Hong Kong, Chris Patten, daarover voorstellen gedaan, die bij de protestanten slecht zijn gevallen.

Maar daarvoor al lag het vredesakkoord feitelijk in duigen, ondanks een uiterste poging van de Britse premier, Tony Blair, de partijen aan de uitvoering ervan te houden. Volgens het Akkoord van Goede Vrijdag zou het bestuur van Noord-Ierland, dat niet lang na het begin 'the Troubles' door London was overgenomen, worden toevertrouwd aan een parlementaire regering in Belfast, waarvan alle in het Noord-Ierse parlement vertegenwoordigde partijen naar evenredigheid deel zouden uitmaken. Ook Sinn Fein, meestal omschreven als 'de politieke arm van de IRA'. In werkelijkheid weet iedereen dat IRA en Sinn Fein een organisatie vormen en dat er geen sprake van is dat de leiders van Sinn Fein niet ook degenen zijn die de terreur organiseren.

De Noord-Ierse kwestie heeft een lange geschiedenis, die bovendien nogal ingewikkeld is. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog voorkwam bijvoorbeeld een opstand tegen Londen van protestanten in Noord-Ierland (Ulster), gesteund door delen van de Britse strijdkrachten (waarin de officieren uit Ulster oververtegenwoordigd waren). Dit uit verzet tegen de 'Home Rule', zelfbestuur dat de Britse regering eindelijk in Ierland wilde invoeren.

Na de Eerste Wereldoorlog brak er onafhankelijkheidsoorlog uit, waarbij de Britse paramilitaire eenheden, de 'Black and Tans', tevergeefs orde en rust probeerden te herstellen. Ierland werd onafhankelijk, maar de zes overwegend protestantse graafschappen in het noorden bleven onder de Britse kroon. Daarop brak in de 'Ierse Vrijstaat', zoals de nieuwe staat aanvankelijke heette, een burgeroorlog uit tussen de nieuwe staat en het Ierse Republikeinse Leger, de IRA, dat zich niet neer wenste te leggen bij het feit dat Ulster geen deel was gaan uitmaken van nieuwe staat. De opstand werd neergeslagen, de IRA verboden. Hoewel Sinn Fein bij verkiezingen nooit over veel aanhang bleek te beschikken, bleef de IRA een factor in de Ierse republiek; in de Ierse grondwet werd ook Ulster opgeeist als deel van de republiek. (Die bepaling is, als onderdeel van het vredesakkoord, geschrapt.)

Pas aan het eind van de jaren zestig verschoof het zwaartepunt van de IRA naar Noord-Ierland; in feite gaat daarbij om het 'Provisional Irish Republican Army', een afsplitsing van de IRA, die een marxistische sekte was geworden. De huidige IRA is onverkort minder gericht op gelijkberechtiging van de Noord-Ierse katholieken dan op een etnisch-religieus homogene Ierse staat, een ideaal dat op de Balkan ook al zo inspirerend werkt.

Het Akkoord van Goede Vrijdag telt 96 bladzijden, maar de cruciale regeling van het inleveren van de wapens van de IRA en andere terroristische groepen is er niet in geregeld. Daarover kon men het niet eens worden. Nu is er alleen maar in bepaald dat het inleveren van de wapens twee jaar na ondertekening van het Akkoord moet zijn voltooid.

Het 'vredesproces' is nu vastgelopen in de weigering van de IRA zijn wapens in te gaan leveren en de daaropvolgende weigering van de Unionisten om een Noord-Ierse regering, inclusief vertegenwoordigers van Sinn Fein, te vormen, voordat de IRA zijn wapens in heeft geleverd. Volgende week gaat de architect van het Akkoord van Goede Vrijdag, de Amerikaanse (oud)-senator George Mitchell, proberen het 'vredesproces' weer op gang te brengen. Hij moet de IRA ervan overtuigen zich te verplichten tot het inleveren van zijn wapens en de Unionisten dat de toezegging om dat te doen, genoeg is om tot installatie van een Noord-Ierse regering over te gaan. Tony Blair is daar zes weken geleden niet in geslaagd, maar toch is dit de enig mogelijke oplossing die de vredesregeling kan redden.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
01-09-1999

« Terug naar het overzicht